Whatsapp Facebook X LinkedIn RSS feed

Het geslacht Zanthoxylum

ARTIKEL
Facebook Twitter Linkedin Whatsapp
Jan Mauritz, dinsdag 23 oktober 2018
726 sec


Alweer een geslacht uit de buitencategorie, deze keer op speciaal verzoek van opperhoofd Hein van NWST. Zo langzamerhand komen er allerlei nieuwe geslachten en soorten en door de mens gebouwde cv’s hier in Nederland in cultuur. De soortenrijkdom wordt vergroot, zoals elk jaar weer te zien is op vakbeurzen als Plantarium en Groot Groen Plus. Nieuwe selecties komen en veel te weinig oude selecties verdwijnen. Vanuit opdrachtgevers, zoals allerlei overheden, blijft er vraag naar deze slechte species, omdat de besteller deze planten 30 jaar geleden tijdens de opleiding heeft moeten leren en daarna niets meer. Jammer, want de verbeteringen en vernieuwingen in het sortiment zorgen voor verbetering van de kwaliteit van de openbare en private ruimten, en uw burgers – lees uw klanten – vragen daarom!


In de systematische indeling van het regnum vegetabile – het plantenrijk – behoort het geslacht Zanthoxylum tot de orde van de Sapindales en daarbinnen tot de familie van de Rutaceae, de wijnruitfamilie. Deze grote familie bestaat uit ca. 160 geslachten en daarbinnen uit meer dan 1800 soorten, honderden vars, ssp’s, forma’s en cv’s, van heel grote bomen via (kleine) heestervormende species tot kruidachtige planten aan toe. Deze zijn voornamelijk te vinden in de tropische regionen op aarde. Zo’n omvangrijke familie is uitsluitend te bevatten als er een onderverdeling gemaakt wordt. Zo ook binnen de familie van de Rutaceae, waaronder zes onderfamilies vallen. Daarnaast is er een onderverdeling in groenblijvend en bladverliezend te maken. Bijzonder is dat het geslacht over de hele wereld voorkomt; er zijn vertegenwoordigers van te vinden in alle werelddelen, inclusief Australië en Nieuw-Zeeland. Naast de reeds genoemde tropische gebieden zijn er tal van species die in de subtropische of Mediterrane klimaatzones voorkomen, met uitschieters naar de gematigde zones op onze aardkloot. Vanzelfsprekend is deze laatstgenoemde groep bladverliezend, in tegenstelling tot de grote kliek groenblijvende makkers uit de tropen. In Nederland komen naast Zanthoxylum nog een paar bekende geslachten uit deze familie voor, zoals Ruta, Skimmia, Citrus, Phellodendron en Tetradium.

De hoofdpersoon van dit deel van het feuilleton behoort tot de onderfamilie van de
Toddalioideae
. Het is een groot geslacht met meer dan 250 soorten, ca. 90 vars en veel cultuurvariëteiten waarvan de meeste ook volstrekt onbekend in Europa zijn. Economisch gezien het belangrijkste geslacht binnen de familie Rutaceae is met afstand het geslacht Citrus, de hofleverancier van sinaasappels, citroenen, mandarijnen, grapefruits en kumquats. Dit geslacht behoort tot een andere onderfamilie van de wijnruitfamilie, namelijk de Aurantioideae. Deze onderfamilie is onderverdeeld in twee stammen of tribes, die op hun beurt weer onderverdeeld zijn in onderstammen of subtribes. De onderstam Citranae herbergt naast het geslacht Citrus ook Poncirus (is redelijk bekend), en voor de meesten van u volstrekt onbekende makkers als Citropsis, Fortunella en Severinia. Een aantal van deze species leverden al 5000 jaar voor Christus eetbare vruchten en werden al op grote schaal op plantages gekweekt voor de vruchten.


Kenmerken

De hoofdpersoon van dit deel van het feuilleton, waarde vrienden, is er weer een van de buitencategorie, waar uw schrijver al op voorhand een ‘arbor-alert’ op loslaat. De meesten van u kunnen zich waarschijnlijk nog wel vaag de introductie van het arbor-alert in dit feuilleton herinneren. Dit was de oproep aan zowel de dames en heren boombeheerders als aan de heren en zeker ook de dames boomkwekers* om onbekende en toch prima presterende en toepasbare species onder de aandacht te krijgen, op te nemen in kweekprogramma’s etc. Dit alles om ze meer bekendheid te geven bij de Nederlandse bevolking en vooral toe te passen in de eigen werkomgeving of private tuin. Dit alert moet echt gaan werken om de soortenrijkdom in plantsoenen, parken, begraafplaatsen en private tuinen te vergroten.


*dames boomkwekers
Zoals u allen al weet, heeft uw schrijver een uitgesproken mening over alles wat met bomen, heesters, andere productgroepen en aanverwante zaken uit de boomkwekerij te maken heeft, dus ook over dames boomkwekers. Die mening luidt in één woord: een verademing, de dames in leidinggevende en eigenaarsposities in de boomkwekerij, die zo langzamerhand steeds meer op de voorgrond treden. Dat is een mooie ontwikkeling in het vakgebied: het sterke geslacht in de boomkwekerij.


Kenmerken

Zanthoxylum, tenminste een aantal species ervan, draagt de Nederlandse naam Szechuan-peper, Chinese peper of Japanse pepper. Ook wordt de naam kiespijnboom genoemd in enkele geschriften. De verklaring volgt later. Het is echter geen echte peper zoals de bij ons bekende pepers, de besachtige vruchtjes, gedroogde peperkorrels van Piper nigrum, Piper alba en andere species van het geslacht. Neen, waarde vrienden, dit geslacht krijgt de niet-Latijnse naam pepperboom. De Zanthoxylum-pepper wordt gemaakt van de gedroogde schillen van de besjes en de zwarte zaden in de bessen zelf van de planten, ook weer van verschillende soorten binnen het geslacht. De scherpte van deze peppers is ook sterk wisselend. De Szechuan-pepper wordt veelvuldig toegepast in de Chinese keuken, maar ook in Nepal, Bhutan en in Japan worden de peppers gebruikt om het voedsel een pittige smaak te geven. Ook werden ze gebruikt door doktoren en tandartsen bij de behandeling van kiespijn, vanwege hun verdovende werking bij het kauwen van de schillen van de zaden.


In Krussmans Handbuch der Laubgehölze krijgt de species de naam ‘geelhout’. Dat is bijzonder, daar in Nederland de naam geelhout voorbehouden is aan het geslacht Cladrastis. Zo ziet nu maar weer, vrienden, zoals uw schrijver al zo vaak aangegeven heeft, de niet-Latijnse naamgeving van gewassen deugt niet.

De verschillende soorten van het geslacht vormen meestal meerstammige grote struiken of bomen van de derde en tweede grootte, dus tot een meter of 13 tot 15 meter hoog, met een breed warrige, onregelmatig gevormde ronde kroon. De in Nederland toepasbare makkers worden echter niet veel hoger dan 7 tot 9 m. Het geslacht kent zowel groenblijvende als bladverliezende species, waarvan de makkers in de gematigde klimaatzone vrijwel allemaal bladverliezend zijn. In onder andere Midden-Afrika komen in het tropisch regenwoud wintergroene endemische makkers voor (u weet inmiddels toch wat de term endemisch inhoudt?), met enorme boomkronen tot meer dan 20 meter hoog, waarvan bekend is dat vijf volwassenen er meer dan een week over doen om de vruchten uit de boom te plukken.

De kroonvorm is warrig en onregelmatig rond tot omgekeerd eirond. Deze bijzondere kroon staat op een doorgaans kortere stam of stammen, bezet met grillig gevormde uitsteeksels, wat uitgegroeide en verhoute takdoorns zijn die op oudere leeftijd steeds meer zichtbaar blijven als hoekige bulten op de stam en de gesteltakken. De stamschors is grijs tot bruin-groenig grijs van kleur; de twijgen zijn bruin van kleur, kort behaard en later kaal; onder iedere knop zitten twee scherpe bladdoorns. Deze doorns zijn in aanleg rood tot donkerrood. Een bladdoorn is niet met het houtige deel van het stamhout verbonden en in de jeugdfase van de twijg afbreekbaar als een doorn van een roos … Neen, vrienden, als een stekel van een roos!

Even een zijsprongetje. Het verschil tussen doorns en stekels is al een keer beschreven in dit feuilleton. De kracht van de boodschap ligt vaak in de herhaling, zo ook hierbij. Planten kunnen zich wapenen door het dragen van doorns en stekels. Deze bewapening draagt bij aan de instandhouding van de species door het tegengaan of verminderen van vraat door insecten, dieren en de mens. Botanisch gezien bestaan er doorns en stekels. De verschillen tussen de twee zijn heel duidelijk.

Een stekel, zoals bij de roos, is een scherp kegelvormig uitgroeisel van de opperhuid en is niet verbonden met het inwendige stelsel en systeem van de stengel of tak.
Een doorn zit in de plaats van een blad of van een tak of is een verlengde van een tak. We spreken dan over bladdoorns en takdoorns. Een doorn is wel verbonden met het inwendige vaatstelsel van de tak of twijg. Daardoor bevat een doorn altijd vasculair weefsel om de sapstroom te verdelen. Zowel de bladdoorn als de takdoorn kan vlijmscherp zijn en je kunt je er vreselijk aan verwonden.



Een bijkomend ‘voordeel’ van de takdoorn is dat het bloedscherpe puntje vaak afbreekt in de wond en eigenlijk per direct gaat zweren. Een bladdoorn onderscheidt zich van een takdoorn door de aanwezigheid van een okselknop. Het geslacht Zanthoxylum heeft dus bladdoorns, en wel twee onder iedere knop.

Deze doorns zijn in hun jonge jaren vlijmscherp en zitten, afhankelijk van de soort, als rechte spiesen aan de boom of licht gebogen tot sikkelvormig. Vooral deze laatste versie kan mens en dier echt zwaar verwonden, dus opgepast met deze makkers. De doorns raken steeds meer hun scherpte kwijt als ze ouder worden, ‘overgroeid’ raken en stompe, kantige bulten worden op de stam en gesteltakken. Ze zijn wel heel karakteristiek en dus herkenbaar voor het geslacht. De jonge twijgen zijn groengrijs, bruingrijs tot bruinrood van kleur, afhankelijk van de soort en de lichtinval op de boom, waardoor er verschillende kleuren op één individu te zien zijn. Het blad van deze species is een samengesteld blad en wel oneven geveerd, voorzien van een aantal bladjukken, die horizontaal uit de centrale bladspil staan met twee deelblaadjes eraan en een topblad; een oneven aantal deelblaadjes dus. Het aantal bladjukken verschilt per soort en loopt uiteen van drie à vijf tot 23 à 25. Een aantal soorten heeft in afwijking van het hierboven beschrevene een drietallig blad, zoals Zanthoxylum armatum, een van de Szechuan-pepperbomen uit China.

De samengestelde bladeren zijn, afhankelijk van de soort, 5 tot 25 cm lang, met deelblaadjes van 1,5 tot 13 cm, smal eivormig tot elliptisch tot lancetvormig, met een toegespitste bladtop, een wigvormige bladvoet en een fijn gezaagde bladrand. De bladbovenzijde is meestal glanzend donkergroen, de onderzijde lichter groen en wel of niet behaard, afhankelijk van de soort. De bloeiwijze bestaat uit okselstandige bundels met bloemtuilen van kleine geelgroene bloempjes. De bloemen verschijnen bij de meeste soorten voordat het blad uitloopt. Het is een ronde, schermvormige bloeiwijze met een bolle bovenzijde (‘corumbus’ is Latijn voor ‘tuil’). De bloemen hebben vijf groene kelkblaadjes en vijf witgeel-groene kroonblaadjes, tot 5 cm lang en eirond van vorm, rondom een bolvormig vruchtbeginsel, en vijf tot zeven lange meeldraden die boven de bloemen uit steken. De aromatische vruchten zijn ronde, vlezige doosvruchten van groen naar rood naar blauwzwart verkleurend, waarbij de grootte varieert per soort en ook de schepte van het gemalen product van de schillen en /of de zaden verschilt enorm, van smakelijke, verfijnde milde scherpte tot zeer scherpe en tranentrekkende producten, met name in de oosterse soorten. Ook het verdovingsgehalte verschilt enorm. De indianen in Noord-Amerika, maar ook de inlandse bevolking in Zuid-Amerika, Afrika, China, Japan en omliggende landen gebruikten de vruchten om op te kauwen bij kiespijn, maar ook als smeerseltjes bij kneuzingen en andere narigheid en als een soort verdoving bij operaties etc. Het geslacht Zanthoxylum stelt weinig eisen aan de bodem en de standplaats. De boom verdraagt verhardingen prima en een aantal soorten is prima winterhard voor toepassing in Nederland.

Uw schrijver heeft weer een aantal species voor u in de aanbieding. Er zijn veel te veel goede species om op te noemen, vandaar een eigen selectie binnen het geslacht. Dit zijn allemaal goed bruikbare bomen in de openbare en private ruimten. Het voorstellen gebeurt zoals u inmiddels wel weet in alfabetische volgorde.

Zanthoxylum americanum

Het natuurlijk verspreidingsgebied van deze makker ligt in de oostelijke staten van Noord-Amerika en Canada. Dit is de toothache tree, waarvan de gekookte vruchten door de Amerikaanse indianen gebruikt werden door er bij o.a. kiespijn op te kauwen. Ik heb gelukkig geen eigen ervaring, maar uit betrouwbare bron heb ik vernomen dat in een lokaal gerecht in de staat Virginia veel verse pepper van deze species toegepast wordt, en dat deze overvloed bij niet-reguliere gebruikers van dit gerecht het hele mond-maag-darmkanaal vanaf de vork tot aan het porselein danig in brand weet te zetten. Deze vlammenwerper is de noordelijkste vertegenwoordiger van de Rutaceae-clan. De species kan ca.10 m hoog worden met een brede, wat grillig ronde kroon. De gebruikelijke 20 procent van JP wat betreft de hoogte is hier eigenlijk niet van toepassing. In het park van Queen’s Castle, in de buurt van de stad Maidstone onder Londen, staat een 110 jaar oude, tweestammige species van meer dan 9 m hoog met een stamomtrek van ca. 1,60 m. De stam van deze species is op oudere leeftijd grijsgroen van kleur, met verticale groeischeuren die de geeloranje kleur van het cambium laten zien. Hij is bezet met de meerhoekige en stompe bulten van de oude stamdoorns.


Op de bruine en kort behaarde twijgen staan onder iedere knop of bladsteel twee licht gebogen vlijmscherpe doorns met een lengte van 3 tot 4 cm. Het blad is 10-22 cm lang, met vijf tot elf deelblaadjes, waarvan een iets groter topblaadje. De deelblaadjes zijn 4 tot 8 cm lang, eivormig elliptisch van vorm met een breed getande bladrand en vijf tot zeven nervenparen tot in de bladtanden. De bladkleur is glanzend donkergroen aan de bovenzijde en lichtergroen aan de onderzijde; daar is het ook behaard. De okselstandige bloemtuilen zijn groen; de bloemen zijn geelgroen van kleur en verschijnen voor de bladontwikkeling. De vruchten zijn vlezige, ronde doosvruchten met zwarte zaden, sterk aromatisch, en vragen extra voorzichtigheid in het gebruik. De boom stelt zeer weinig bodemeisen, is zeer droogteresistent en ook zeer winterhard. Helaas is deze makker nauwelijks in cultuur, de vier vars van de soort al helemaal niet. Jammer!

Zanthoxylum pipertitum

Deze species heeft zijn natuurlijk verspreidingsgebied in Noord-China, Korea en Japan en krijgt meestal de Nederlandse benaming Japanse pepper. De boom wordt daar ongeveer 7 m hoog, met eenzelfde grillig ronde kroon als zijn Amerikaanse neefje, maar dan een stuk kleiner. Vanuit een wat smallere, meer opgaande struikvorm groeit de vaak meerstammige kleine boom meestal door tot zijn maximale hoogte en kroonvorm. De opgaande takstand van de jeugdfase verdwijnt dan langzamerhand. De stam is met heel veel stompe doornrestanten bezet en grijsgroen van kleur. De twijgen zijn bruin en bezet met korte beharing, die in de loop van het groeiseizoen verdwijnt. Onder elke bladknop staan weer twee platte doorns, licht gebogen, roodbruin van kleur en wederom vlijmscherp.


De lange bladeren zijn tot 15-17 cm lang en oneven geveerd, met elf tot 23 deelblaadjes aan vijf tot elf bladjukken en een topblad. De centrale bladspil is behaard en aan de onderzijde met een aantal fijne stekels bezet. Dit zijn dus echte stekels als van een roos of een braam, dus geen doorns. De deelblaadjes zijn klein, 1,5 tot 4 cm lang, eivormig elliptisch van vorm met een fijn getande bladrand. Het topblad is aan de top ingesneden. De bladkleur is glanzend donkergroen aan de bovenzijde en lichtergroen aan de onderzijde; daar is het ook behaard. De herfstkleur van deze makker is heldergeel. De compacte, okselstandige bloemtuilen zijn groen van kleur; de bloemen zijn geelgroen van kleur en verschijnen in juni. De vruchten zijn vlezige, ronde, roodachtige doosvruchten met zwarte zaden, sterk aromatisch en minder scherp dan van zijn Amerikaanse neef. De boom is zeer winterhard, stelt weinig eisen aan de bodem en is dus prima inzetbaar als bijzondere parkboom of in de particuliere of kantoortuin. Het beumke is ook prima toepasbaar in een daktuin.

Zanthoxylum schinifolium

Deze oriëntaalse makker is de kleinste die in dit deel van het feuilleton op het podium verschijnt. Het is een meerstammig boompje van een meter of 5 à 6 hoog, ook weer met een ronde kroon. Het natuurlijk verspreidingsgebied is oostelijk China, Japan en Korea. De boom is ontdekt door Philipp Franz Von Siebold (1796-1866), een Duitse arts en botanicus die in dienst was van de Verenigde Oost-Indische Compagnie en zeven jaar de militaire arts was van de nederzetting en handelspost in Japan. Hij verzamelde in die tijd een schat aan bomen, heesters en andere planten, maar ook insecten die hij beschreef en naar Nederland verzond. Na zijn terugkeer was hij werkzaam in de hortus botanicus in Leiden, stichtte hij een kwekerij voor bijzondere gewassen en schreef hij op basis van zijn aantekeningen het botanische boekwerk Flora Japonica.
De stamschors van de boom is op oudere leeftijd bruinig grijsgroen van kleur, met verticale groeischeuren die de geeloranje kleur van het cambium laten zien, en is bezet met de meerhoekige en stompe bulten van de oude stamdoorns. De jonge twijgen zijn bruin en bij wijze van uitzondering hier bezet met één platte doorn onder de bladknop. Deze scherpe doorn is meer gekromd dan bij de meeste makkers. De oneven geveerde lange bladeren bezitten een kale centrale bladspil en vijf tot tien bladjukken, wat dan weer elf tot 21 deelblaadjes oplevert. De bladeren zijn tot 18-19 cm lang, de blaadjes 2 tot 3 cm lang, langwerpig ovaal tot lancetvormig, glanzend donkergroen aan de bovenzijde en lichtergroen aan de onderzijde. Ook hier is de bladspil aan de onderzijde bezet met fijne stekels, groen tot roodachtig van kleur, met fijn afgeronde tanden langs de bladranden en met ingesneden bladtoppen. In de herfst kleurt de boom mooi oranjegeel en het blad blijft ook lang aan de boom, tot het begin van de winter. De compacte, okselstandige bloemtuilen zijn groen van kleur; de bloemen zijn bruingroen en verschijnen in juli-augustus. De vruchten zijn vlezige, bolronde, bruinrode doosvruchten met zwarte zaden, die wederom in allerlei gerechten worden toegepast. De species is zeer winterhard, stelt weinig eisen aan de bodem en is dus uitstekend toepasbaar als parkboom, in een brede groenstrook of in de particuliere of de kantoortuin. Helaas geldt voor deze makker ook dat de boom nauwelijks in cultuur te vinden is.


Zanthoxylum simulans

Dit is hoogstwaarschijnlijk de bekendste species binnen het geslacht. Niet dat deze makker nu echt bekendheid geniet, maar toch is dit de meest voorkomende vertegenwoordiger op die paar boomkwekerijen die de boom in hun voorraad hebben. Vandaar dat deze species een arbor-alert ontvangt, om meer in de voorraad-/wensenlijst van boomkwekers en in de teelt opgenomen te worden, én om bij boombeheerders eerder op het netvlies te verschijnen als er eens een bijzonder boom verlangd wordt in het eigen werkgebied. Zanthoxylum stelt weinig bodemeisen, is bodemvaag, kan op alle grondsoorten in Nederland groeien en kan dus overal een plaatsje krijgen.



De boom komt van oorsprong voor in de oostelijke provincies van China en op Taiwan en is omstreeks 1690 ontdekt en beschreven. De boom werd in 1869 door de Britse consul in China, sir Henry F. Hance, naar Europa gebracht en vanuit Kew Gardens in cultuur gebracht en verspreid over de botanische tuinen van Europa. De soortnaam simulans betekent ‘nabootsend’ en slaat op een andere soort van het geslacht, namelijk Zanthoxylum bungeanum, gevonden en benaamd door de Russische botanicus Alexander Bunge. Hij reisde als directeur van de botanische tuinen van St. Petersburg de hele wereld af om bijzondere planten te verzamelen voor zijn grote baas, de Russische tsaar Nicolaas I.

Het is een boom tot 7 à 8 m hoog, ook weer met die grillige ronde kroon. De stamschors van de boom is op oudere leeftijd grijsgroen van kleur, met verticale groeischeuren die de gele kleur van de onderbast laten zien. De stam is ook flink bezet met de meerhoekige en stompe bulten van de oude stamdoorns, waar zo hier en daar nog een scherpe doornpunt uit steekt. De jonge twijgen zijn grijsbruin en bezet met twee grote platte doorns onder elke bladknop. Deze vlijmscherpe doorn is ook weer gekromd. De oneven geveerde, lange bladeren bezitten een kale centrale bladspil en drie tot vijf bladjukken, wat dan weer zeven tot elf deelblaadjes oplevert.

De bladeren zijn 7 tot 12 cm lang, de blaadjes 3 tot 5 cm en langwerpig ovaal tot lancetvormig, glanzend donkergroen aan de bovenzijde en lichtergroen aan de onderzijde. Ook hier is de bladspil aan de onderzijde bezet met fijne stekels, groen tot roodachtig van kleur, met fijn afgeronde tanden langs de bladranden en met ingesneden bladtoppen. In de herfst kleurt de boom mooi oranjegeel en het blad blijft ook lang aan de boom, tot het begin van de winter. De slanke, okselstandige bloemtuilen zijn groen van kleur; de bloemen zijn bruingroen van kleur en verschijnen in juli-augustus. De vruchten zijn vlezige, bolronde, bruinrode doosvruchten met zwarte zaden, die wederom in allerlei gerechten worden toegepast. De species is zeer winterhard, stelt weinig eisen aan de bodem en is dus uitstekend toepasbaar als parkboom, in een brede groenstrook of in de particuliere of de kantoortuin.

Afsluitend

Het geslacht Zanthoxylum is een bijzonder geslacht, bijzonder in naamgeving, verschijning en morfologische kenmerken. Het is ook een prima species om als drachtplant zijn nectar te leveren aan allerlei insecten en vlinders. Hij kan deze gevleugelde ‘vrindjes’(er zijn heel nare species bij die gemeen kunnen steken en bijten) voedsel bieden in het tweede en derde deel van de zomer vanwege de overvloedige en late bloeitijd. Ook andere makkers binnen de familie van de Rutaceae, zoals Tetradium en Phellodendron, bezitten deze plezierige eigenschappen, die het insectenleven een grotere overlevingskans bieden dan de aanplant van nog meer inheemse Tilia x europeaea voor dat doel. De hele inheemse beplanting staat heden ten dage nogal ter discussie. In ons kleine landje wordt een groot deel van de inheemse boomsoorten geteisterd door dodelijke ziekten, die ik niet allemaal hoef op te noemen, waarde vrienden. De klimaatveranderingen gaan sneller dan verwacht en binnen enkele decennia groeit hier een groot aantal gewassen die nu nog voorbehouden zijn aan het Middellandse Zeeklimaat. Deze makkers stomen op in noordelijke richting; wat dat betreft goed nieuws voor uw schrijver, die altijd al soortenrijkdom wenste toe te passen. Vandaar ook dit geslacht, waarvan nu slechts enkele soorten toepasbaar zijn in Nederland, maar dat aantal zal ongetwijfeld gaan stijgen.


Het zijn prima bomen met plezierige uiterlijke kenmerken, zoals blad, bloeiwijzen, bijzondere vruchten en die zeer bijzondere bulten op de stam. Die verschijning geeft ook weer aanleiding tot een toename van het gebruik, en daardoor hopelijk ook tot een toename van het aanbod.


Zanthoxylum is een bijzonder geslacht met bijzondere species, die het meer dan waard zijn om te dienen voor verrijking van het bomensortiment. Durf ze op te kweken en durf ze aan te planten; het zal u allebei plezier doen!

Groet,

LOGIN   met je e-mailadres om te reageren.

REACTIES
Er zijn nog geen reacties.

download artikel

Tip de redactie

Meld je aan voor onze digitale nieuwsbrief.
GREEN OUTLET
Iedereen kan gratis kleine advertenties plaatsen via zijn eigen account.

ONDERDELEN
Archief
Dossiers
Green Industry Profile
OVER ONS
Over ons
Duurzaamheid & NWST
Contact
Het team
ADVERTEREN EN ABONNEREN
Fysiek abonnement
Digitaal abonnement
Abonneren nieuwsbrief
Adverteren
Verschijningsdata
MEER
Redactionele spelregels
Algemene voorwaarden
Disclaimer
Privacy
Cookies
ONDERDELEN
OVER ONS
ADVERTEREN EN ABONNEREN
MEER