Deze Japanner komt gewoon uit China! |
|
|
|
Jan Mauritz,
maandag 30 mei 2022 |
|
| 474 sec |
Het geslacht Hovenia: Japanse krent of oosterse rozijnboom
Zoals zo vaak bij Nederlandse namen, klopt daar ook in dit geval niet veel van. De Japanse krent oftewel Hovenia komt niet uit Japan, maar is in de achttiende eeuw in opdracht van een Amsterdamse koopman uit China gehaald. Evengoed is het een alleskunner: mooie sierlijke boom, draagt eetbare vruchten. Het blad zou zelfs als thee gebruikt kunnen worden.
Hovenia dulcis, blad en vruchten |
Het geslacht Hovenia bestaat uit bladverliezende loofbomen of - zelden - struiken die in hun natuurlijk verspreidingsgebied 8 wel tot 20 m hoog worden, afhankelijk van de soort. De bomen hebben een ovaalronde onregelmatige kroonvorm. De stam is in de jeugd ruwig met ondiepe, verticale groefjes. Op oudere leeftijd zijn de stam en de gesteltakken bedekt met grijszwarte, in ruitvorm gegroefde schorsrillen, en enigszins vergelijkbaar met de stamschors van een oudere Juglans nigra. Jonge takken zijn vaak behaard of viltig behaard. De donkergroene glanzende bladeren met een lengte van 8 tot 15 cm hebben een afwisselende bladstand en zijn lang gesteeld, met drie nerven vanuit de bladbasis. De hoofdnerf heeft vier tot acht paar secundaire nerven, die met de ronding van het blad meelopen. De bladbasis is enigszins schuin en de bladranden zijn grof getand tot fijn gezaagd. De bloeiwijze van Hovenia bestaat uit staande pluimen van witte of gelig-groenwitte bloemen met vijf kelkbladen, tweeslachtig, eindstandig of in een bladoksel. De bijzondere vruchten worden vrijwel geheel omvat door dikke rode vruchtstelen. De eetbare besvormige vruchten verschijnen aan elk takeinde en zijn kaal tot dicht behaard, afhankelijk van de soort. Meestal zijn er meerdere zaden, bruinachtig tot zwartachtig, glanzend, afgeplat tot rond en vaak gevlekt.
De drie soorten binnen het geslacht zijn in eerste instantie in het verspreidingsgebied gevonden door de wereldberoemde Zweedse professor in de botanie Carl Pehr Thunberg (1743-1822), die in 1781 tijdens zijn ontdekkingsreis door Midden-China het geslacht vond, benaamde en in cultuur bracht onder de soortnaam Hovenia dulcis. De geslachtsnaam Hovenia is vernoemd naar de Amsterdamse bestuurder en koopman David Hoven (1724-1787), die de expeditie van Thunberg financierde. De soortnaam dulcis betekent letterlijk 'zoet'. Thunberg is een van de grootmeesters in de botanie; hij was student, trouwe geestverwant, collega en vriend van Linnaeus en heeft verschillende species op zijn naam staan, zoals het geslacht Thunbergia en de soort Berberis thunbergii.
Hovenia acerba is gevonden, beschreven en in cultuur gebracht door een eveneens beroemde Engelse professor, John Lindley (1799-1865), ook een volger van Linnaeus en vriend van Thunberg. Hij ontdekte de soort aan de randen van de bergbossen in Midden-China. De laatste soort, Hovenia trichocarpa, is in cultuur gebracht door de Chinese professor in de botanie Woon-young Chun (1890-1971), die de boom met zijn Chinese collega Hsu Tsiang in 1947 ontdekte in het zuiden van China, richting de grens met Noord-Vietnam. De vars van de twee laatstgenoemde soorten zijn door ander botanici ontdekt in het verspreidingsgebied; het gaat te ver om deze in dit deel van het feuilleton te benoemen.
|
Rhamnaceae is een grote familie met bijna 1000 soorten, verdeeld over ruim 52 geslachten, die voornamelijk voorkomen in de subtropische en tropische gebieden op aarde.
| |
|
| Hovenia, blad en bloemen |
|
|
Het sortiment
Zoals reeds gemeld, zijn er drie soorten binnen het geslacht Hovenia, die uw schrijver in alfabetische volgorde aan u zal voorstellen, zoals u gewend bent.
| Hovenia acerba, jonge boom |
|
|
Hovenia acerba
Deze makker heeft een enorm verspreidingsgebied, gelegen in de meeste provincies van Midden-China (onder andere Guangdong, Hubei en Yunnan), tot in het grensgebied met India, in Bhutan en in Nepal. De bomen groeien daar met name in de bosranden van de bergwouden, tot op ca. 2100 m hoogte. In hun natuurlijk verspreidingsgebied worden het middelgrote tot zeer grote bomen, ca. 15 tot 25 m hoog en hoger, met een zware grijszwarte stamschors, diep gegroefd met ruitvormige schorspatronen. De twijgen zijn bruin of zwartpaars, behaard of kaal, met opvallende witte lenticellen. De bladsteel is 2-5 cm lang en kaal. Het blad is donkergroen en glanzend, breed ovaal tot elliptisch-ovaal of hartvormig, 8 tot 17 cm lang en 6 tot 12 cm breed, dik perkamentachtig, aan de bovenzijde kaal en aan de onderzijde lichter van kleur en behaard op nerven en in nerfoksels. De bladvoet is asymmetrisch hartvormig, zelden afgerond of breed wigvormig. De bladrand is fijngezaagd en de bovenste bladeren aan de twijgen hebben een opvallend getande bladrand. De bladtop is sterk toegespitst. De bloeiwijzen zijn bij ontwikkeling bruinachtig behaard en vervolgens groengelig. De afzonderlijke bloemen zijn zeer klein, 5 tot 7 mm in diameter, in eindstandige of okselstandige symmetrische pluimen. Door de hoeveelheid bloempjes in de pluim ontstaat er een fraaie bloeiwijze. De vijf kelkblaadjes zijn ca. 2 mm groot en de bloemblaadjes zijn geklauwd, elliptisch tot spatelvormig en ca. 2,2 mm groot. De vruchten zijn geelbruin of bruin bij rijpheid, rond en 5 tot 6,5 mm in diameter. Het samengestelde vruchtlichaam, bestaande uit de centrale steel en zijsteeltjes, is bruinrood van kleur, verwijd, vlezig en zoet van smaak. De zaden zijn donkerbruin of zwartpaars. Het samengestelde vruchtlichaam is rijk aan suikers en prima eetbaar. Het wordt onder meer medicinaal gebruikt en voor het produceren van wijn en suikers. Het fijne, harde hout is goed voor bouwconstructies en het maken van exclusieve en dure meubelen. Deze makker heeft twee geografische vars, te weten Hovenia acerba var. Acerba en var. Kluklangensis. Deze zullen verder niet op het podium verschijnen, daar ze zelfs in de botanische tuinen van Europa nauwelijks te vinden zijn.
|
Het samengestelde vruchtlichaam is rijk aan suikers en prima eetbaar.
| |
|
| Hovenia dulcis, bloempje |
|
|
Hovenia dulcis
De bekendste species van het geslacht is bij de overgrote meerderheid van de groenmensen volslagen onbekend, laat staan de andere species binnen het geslacht. Het natuurlijk verspreidingsgebied van deze species is heel groot en omvat de berggebieden van een groot aantal provincies in Midden- en Zuid-China, zoals Anhui, Henan, Jiangxi, Shaanxi en Shandong. De boom maakt deel uit van de uitgestrekte bergwouden en bossen tot op ca. 2000 meter hoogte. De boom komt ook voor in Japan, Korea en Thailand, waar hij vooral als sierboom aangeplant werd in de tuinen van paleizen van rijke Chinezen en Japanners, die deze in de omringende landen als zomerresidentie lieten bouwen. Een groot deel van deze paleizen en grote herenhuizen is nog altijd in gebruik bij de rijken, en in de parken en tuinen vindt men deze bijzondere species. Het zijn vrijwel altijd bomen of grote meerstammigen en zelden struiken. De makkers zijn bladverliezend, tot ca.10 à 12 m hoog, met een grillig ronde kroon op een meest rechte stam en veel vrijwel horizontale takken. De schors van de stam en gesteltakken is eerst roodbruin en gegroefd. Op latere leeftijd worden de groeven dieper en verschijnen de gegroefde schorsplaten met een donkergrijze tot zwartgrijze kleur. De twijgen zijn bruin of zwartpaars, kaal, met onopvallende lenticellen. De bladsteel heeft een lengte van 2 tot 4,5 cm, zonder beharing. De bladschijf is ovaal, breed langwerpig of elliptisch-ovaal, 7 tot 17 cm lang en 4 tot 11 cm breed, papierachtig, donkergroen van kleur. De onderzijde is lichter groen en dik viltig behaard op de nerven en de nerfoksels. De bladvoet is rond, zelden hartvormig en de bladrand is onregelmatig gezaagd of grof gezaagd, zelden ondiep gezaagd; de top is kort of toegespitst. De bloemen zijn groter dan die van de voorganger, met een diameter van 6 tot 9,5 mm, geelgroen van kleur, met vijf kelkbladen, gegroepeerd in weer eindstandige of okselstandige asymmetrische bloempluimen. De rachis of centrale bloeisteel en zijsteeltjes zijn roodbruin van kleur en kaal. De kelkbladen zijn bijzonder, ovaal-driehoekig, ca. 2,5 mm lang en 2 mm breed; de bloemblaadjes zijn geklauwd en omgekeerd eirond-spatelvormig. De vrucht is een nootvrucht met drie zaden, vrijwel rond, ca. 6,5 tot 7,5 mm in diameter en kaal. De centrale bloemsteel en steeltjes worden vlezig en sappig als de vruchten rijp zijn. De zaden zijn diepbruin of zwartpaars, 5 tot 5,5 mm in diameter. Het samengestelde vruchtlichaam is zoet en eetbaar en wordt gebruikt voor het maken van wijn en snoep. Het hout is fijn en hard en wordt gebruikt voor de bouw en voor mooie meubels.
| Hovenia trichocarpa, bloeiwijze en blad |
|
|
Hovenia trichocarpa
De vertaling van de soortnaam trichocarpus is 'met behaarde vruchten'. Het natuurlijk verspreidingsgebied van deze makker bevindt zich in de dichte bossen op de berghellingen van een groot aantal Midden-Chinese provincies: Fujian, Guangdong, Guangxi en andere, en in het bergland van het hoofdeiland van Japan, Honshu. De bomen groeien op een hoogte van 600 tot ca. 1.300 m boven zeeniveau.
Het zijn middelgrote tot grote bladverliezende bomen, tot 18-20 m hoog en hoger. De stam en schors van de centrale stam en gesteltakken zijn diep ruitachtig gegroefd en grijsbruin tot grijszwart van kleur. De twijgen zijn bruinachtig of zwartpaars, met opvallende lenticellen. Het blad is glanzend donkergroen, met een roodbruine bladsteel van 2 tot 4,5 cm en zonder beharing. De bladschijf is breed elliptisch-ovaal tot langwerpig ovaal, zelden rond, 12 tot 18 cm lang en 7 tot 15 cm breed, papierachtig van structuur, met viltige beharing op de grote nerven aan de onderzijde van het blad. De bladvoet is afgerond tot hartvormig; de bladrand is deels gekarteld tot gezaagd of stomp gezaagd en de bladtop is toegespitst. De bloeiwijze is dicht, bruin of geelbruin behaard. De bloemen zijn geelgroen, 7,5 tot 8,5 mm in diameter, bruin behaard, in eindstandige of okselstandige bloempluimen. De kelkbladen zijn ca. 3 mm lang en 2,2 mm breed en opvallend bruin behaard. De bloemblaadjes zijn ovaal-spatelvormig en geklauwd aan de basis. De vruchtstelen en steeltjes zijn verwijd en bruinachtig behaard. De vrijwel ronde vruchten zijn geelbruin tot bruin bij rijpheid en viltig behaard. De zaden zijn zwart, zwartpaars of bruin, bolvormig en 4 tot 5,5 mm in diameter. Er zijn 2 vars van deze soort, die verder niet op het podium zullen verschijnen daar ze niet in Europa in cultuur zijn. Voor de volledigheid worden wel genoemd H. tri. var. trichocapra en H. tri. var. robusta.
Christusdoorn
Vanwege de nog beschikbare ruimte in dit deel van het feuilleton nog snel even iets over de neef van de hoofdpersoon, Paliurus spina-christ. Paliurus is ontdekt en beschreven door de Griekse arts, apotheker en botanicus Pedanius Dioscorides (39-90 na het begin van de jaartelling). Hij was als arts werkzaam in het Romeinse leger, dat grote delen van de landen rond de Middellandse Zee bezet hield, onder andere Palestina. In totaal zijn er acht soorten, waarvan er ook een aantal gekweekt wordt voor het aantrekkelijke blad en de bijzonder gevormde vruchten. Paliurus spina-christi is de bekendste species binnen het geslacht. Het zijn meestal grote struikachtige tot meerstammige exemplaren, tot ca. 5 m hoog, met een zeer onregelmatige, grillige waaiervormige kroon. Het natuurlijk verspreidingsgebied in zeer groot, oorspronkelijk in het Middellandse Zeegebied en Noord-Afrika. Tegenwoordig groeit deze species van Marokko oostwaarts, tot in Iran, Tadzjikistan, China en Japan. De species wordt gekenmerkt door lange, vlijmscherpe doorns in paren langs lange buigzame twijgen. De boom vormt al op jonge leeftijd grijsbruine ruwe schors met vrij diepe schorsrillen. Deze rillen worden bij oude exemplaren groter en vormen dan donkergrijze tot zwartbruine ruitvormige patronen op de stam en gesteltakken. De jonge twijgen zijn meestal lichtgroen en later grijsgroen, lang en met een opvallende zigzagstructuur, met in de knik steeds twee vlijmscherpe doorns aan de basis van elk blad. Het blad kenmerkt zich door drie duidelijke nerven vanaf de bladsteel. Het blad is enkelvoudig, elliptisch tot ovaal langwerpig van vorm en glanzend donkergroen van kleur, is ca. 2 tot 5 cm lang, 1,5 tot 4 cm breed en staat in twee rijen langs de twijgen, of verspreid. Er zijn zelfs exemplaren met een overstaande bladstand. De bladtop is meestal toegespitst en de bladvoet is bij veel species scheef of wigvormig. Het bijzondere aan de boom zijn de zigzaggende, lange tot zeer lange takken en twijgen, met bladeren en doornen aan de buitenzijde van elke knik. Bij Paliurus is de ene doorn recht en de andere, tegenoverstaande doorn gebogen. Beide doornen zijn echt vlijmscherp. Het zijn bladdoorns, vergroeide steunblaadjes aan de twijgen. Speciaal gemaakte roeden, bestaande uit drie tot vijf lange, met doorns bezette takken, werden veelvuldig gebruikt om veroordeelde criminelen en slaven tot bloedens toe mee af te rossen. Deze roeden waren veel effectiever dan een zweep. De bloeiwijze verschijnt in april-mei; het zijn eindstandige of okselstandige bloemtrossen of bundels van drie tot vijf bloempjes, wit, gelig-wit of geel van kleur, met vijf petalen en vijf meeldraden. De vruchten zijn houtige nootvruchten, groengeel in het midden van een cirkelvormige zaadvleugel met een diameter van 2,5 tot 4 cm. Met name deze vruchten zijn geliefd bij de aanplant van deze makkers; vanwege deze curiositeit worden deze species voor sierdoeleinden gekweekt. Op de Fiji-eilanden zijn plantages van deze makker. De vruchtdragende takken worden voor de bloemsierkunst geëxporteerd naar landen als Australië, Nieuw-Zeeland en Nieuw-Guinea, tot zelfs Maleisië en Singapore.
|
Bij Paliurus is de ene doorn recht en de andere, tegenoverstaande doorn gebogen.
| |
|
Afsluitend
Hovenia is een bijzonder en zeer zeldzaam geslacht, dat veel meer aandacht verdient. De fraaie bloeiwijze en de zeer bijzondere vruchtzetting geven stof tot overdenking. Doe er uw voordeel mee! Groet, JP
Botanische indeling
Binnen de systematische indeling van het Regnum Vegetabile - het Plantenrijk - behoort het geslacht Hovenia tot de orde van de Rhamnales en daarbinnen tot de familie van de Rhamnaceae, de wegedoornfamilie. Rhamnaceae is een grote familie met bijna 1000 soorten, verdeeld over ruim 52 geslachten, die voornamelijk voorkomen in de subtropische en tropische gebieden op aarde. Enkele geslachten zijn ook in de gematigde klimaatzones te vinden, zoals het geslacht Rhamnus, dat ook in Nederland inheems is. De familie is vanwege de omvang en de verschillende morfologische kenmerken verdeeld in een aantal onderfamilies of stammen (tribus). De hoofdpersoon van dit deel van het feuilleton maakt deel uit van de stam Paliureae. Andere geslachten binnen deze tribus zijn de (voor velen onbekende) geslachten Ziziphus, Paliurus en het zeer bijzondere geslacht Sarcomphalus. Ook moet vermeld worden dat veel species en soorten van deze makkers endemisch zijn in het specifieke deel van het verspreidingsgebied van het genus. Hovenia kent zeven species, verdeeld over drie soorten en vier vars. Het natuurlijk verspreidingsgebied van het geslacht ligt op het noordelijk halfrond in de gematigde en subtropische klimaatzones en dan in het Aziatische deel ervan: Bhutan, China, Japan, Korea en Nepal. Van de drie soorten is Hovenia dulcis de bekendste, die ook in het westelijk deel van Europa voldoende winterhard is. De andere twee soorten kunnen bij opkweek in Noordwest-Europa ook voldoende hardheid ontwikkelen, mede door de klimaatverandering die momenteel gaande is.
|
LOGIN met je e-mailadres om te reageren. |
|
|
Er zijn nog geen reacties. |
Tip de redactie
|
|
Iedereen kan gratis kleine advertenties plaatsen via zijn eigen account.
|
|
|
|