| |||||||||||
Het geslacht Larix (deel I) Een kind noemt iedere boom met naalden waarschijnlijk een kerstboom. Zo beschouwd is ook de lork of lariks een kerstboom - maar dan wel een mislukte. Als puntje bij paaltje komt, staat deze naaldverliezende boom met kerst in zijn blootje.
Systema naturaeDit boekwerk (1735) is een van de invloedrijkste werken van de Zweedse grootmeester in de botanie Carolus Linnaeus, die naast plantkundige ook dier-, mineraal- en ertskundige en arts was. De volledige titel van het boek verschilt van editie tot editie, maar de definitieve titel vanaf de tiende druk (1758) en van de belangrijkste versie van het boekwerk luidt: Systema naturae per regna tria naturae, secundum classes, ordines, genera, species, cum characteribus, differentiis, synonymis et locis.*Vanaf deze tiende editie voerde Linnaeus in deel 2 het inmiddels verschenen Species Plantarum (1753) door. Een onderdeel van laatstgenoemde is het consequent gebruik van de binominale nomenclatuur. Binnen deze systematische indeling van het Regnum Vegetabile - het Plantenrijk - behoort het geslacht Larix tot de afdeling van de Gymnospermae (de naaktzadigen), daarbinnen tot de orde van de Pinales en vervolgens tot de familie van de Pinaceae (de dennenfamilie). Deze familie kent elf geslachten met ca. tweehonderd soorten en honderden cv's. De familie is vanwege de morfologische verschillen onderverdeeld in een viertal onderfamilies, te weten: de Piceoideae met het geslacht Picea, de Abietoideae met de geslachten Abies, Cedrus, Keteleeria, Nothotsuga, Pseudolarix en Tsuga, de Pinoideae met het geslacht Pinus, en als laatste de Laricoideae met de geslachten Cathaya, Larix en Pseudotsuga, de hoofdpersoon van dit deel van het feuilleton. Het geslacht kent circa negentien soorten en in totaal circa negentig species. Het geslacht Larix komt van nature voor in de koelere, gematigde streken van het noordelijk halfrond en ook de hele wereld rond, van Alaska via Canada en de noordelijke staten van de VS tot Noord- en Midden-Europa (tot de Alpen), Rusland, Mongolië, Noordoost-China, Noord-Korea en Japan. BotanieHet belangrijkste botanische verschil is dat bij coniferen/naaldhout en hun verwanten, in tegenstelling tot loofhout, de zaden naakt zijn en dus niet omsloten worden door een vruchtbeginsel, waar de eicellen zich na succesvolle bevruchting ontwikkelen tot zaden. Naaldbomen en coniferen maken strobili (kegels, spiraalvormig gerangschikte schubben), die bij uitgroei perkamentachtig tot sterk houtig worden en in vorm, kleur en grootte per soort sterk verschillen. Er zijn mannelijke kegels, 0,5 tot 1 cm lang en gelig van kleur; ze zijn onopvallend en staan voor de naalden, met dichte bundels gele meeldraden en met stuifmeelzakjes aan de onderzijde van de schubben. Vrouwelijke kegels zijn meestal rood tot roodbruin van kleur en 1 tot 1,5 cm groot; ze bestaan uit dekschubben en zaadschubben met meestal twee gevleugelde zaden op een zaadschub. De vleugels aan de zaden zijn voor de verspreiding van het zaad. Het zaadje is, afhankelijk van het geslacht, al dan niet met de vleugel vergroeid. Naaldbomen en coniferen zijn primitievere en minder ontwikkelde individuen dan loofbomen, maar kunnen daardoor groeien tot op grote hoogten, in de bergen en richting de Noordpool en de Zuidpool. Waar loofbomen het loodje leggen vanwege de weersomstandigheden, gaan deze jongens gewoon door. Het geslacht Larix is een oud en zeer belangrijk geslacht bomen; alle soorten komen uitsluitend voor op het noordelijk halfrond. De bomen bepalen mede het beeld van de wouden die grote delen van het noorden van het noordelijk halfrond bedekken. Ze leveren de mens hout voor bouwactiviteiten, warmte, gebruikshout, medicijnen etc., maar zijn ook zeker fantastisch toe te passen in de openbare en private ruimte als sierboom in allerlei verschijningsvormen.KenmerkenDe inlandse naam van het geslacht is lork of lariks. Gewoon snel vergeten, die binnenlandse namen, geachte lezers van het feuilleton, want in het Japans is dat 唐松. Proficiat als u dat kunt uitspreken!Op soortniveau worden de bomen in hun natuurlijk verspreidingsgebied zo tussen 15 en 45 m hoog. De cv's zijn vrijwel altijd kleiner in alles, maar hebben hun specifieke morfologische kenmerken. De opgaande species hebben een kaarsrechte central leader met horizontaal of sterk afstaande takken in een smal piramidale open kroonvorm in de jeugdfase, en een breed piramidale of kegelvormige kroonvorm op oudere leeftijd. De bast is glad op jonge leeftijd, afhankelijk van de soort, en varieert in kleur van grijsbruin via donker bruinrood tot aan roodbruin. Op latere leeftijd ontstaat dik geschubde, in smalle stroken afschilferende schors, met tot 10-15 cm dikke gegroefde schorsrillen. De twijgen zijn bij vrijwel alle makkers dun, gegroefd, grijsgeelachtig of roodbruin van kleur, wel of niet behaard, afhankelijk van de soort, en sterk hangend of overhangend, waardoor de bijzonder fraaie verschijning van de boom zo karakteristiek zichtbaar wordt. In de jeugdfase groeien de meeste soorten formidabel. Die groeisnelheid vermindert bij het ouder worden, maar de makker blijft zijn hele leven zichtbaar groeien. Van de Europese Larix zijn species van ca. negenhonderd jaar geen uitzondering. Deze joppers staan dan in de Alpen of in de Karpaten op vrijwel onmogelijke plaatsen; anders waren ze eeuwen geleden al omgezaagd. Bij Larix groeien de knoppen uit tot lang- en kortloten, die beide naalden dragen. De kortloten staan in rozetten aan de bovenkant van de takken. De naalden en zaadschubben hebben een spiraalvormige stand. De zachte naalden zijn, afhankelijk van de species, recht, gekromd, gedraaid of een variatie daarop. Ze staan aan de langloten alleenstaand en meestal spiraalsgewijs rondom de twijg; aan de kortloten staan ze in bundels van vijftien tot vijftig dicht bijeen. De naalden zijn aan beide zijden donkergroen of blauwgroen tot fris middengroen van kleur, met wel allemaal een fantastische herfstverkleuring van goudgeel tot oranjegeel. De Larix is eenhuizig (dat leg ik niet meer uit!) en bloeit in april. De mannelijke bloemen ontwikkelen zich meestal aan de kortloten en de dames groeien aan de langloten. Meestal, dus niet altijd. De bloeiwijze, kegelvorm en kleur zijn onder de kop 'Botanie' reeds beschreven. De afmetingen van de kleine, rechtopstaande eivormige of ronde kegels zijn afhankelijk van de species; ze zijn groen tot geelgroen, rood tot bruinrood en purper tot donkerbruin als ze rijp zijn. De kegels zijn opgebouwd uit over elkaar heen liggende schubben, eerst purperrood, later groen en vervolgens donkerbruin tot grijszwart van kleur. De kegels rijpen in een jaar en blijven leeg nog lang aan de boom hangen. Deze kegels bevatten, afhankelijk van de soort, twintig tot vijftig zaadschubben met gladde of gebogen randen.
Het sortiment Larix deciduaDe Europese Larix komt van nature voornamelijk voor in Midden-Europa, tot in het noorden van Polen en het zuidelijk deel van Litouwen en de Baltische staten. De boom groeit op de berghellingen tot aan de boomgrens van de Alpen, de Karpaten, een hooggebergte in Midden-Europa, en de Pyreneeën. Het zijn grote tot zeer grote bomen, tot wel 45 m hoog, met een kaarsrechte stam en een regelmatige groeiwijze met horizontaal afstaande takken. Bij dit soort grote joppers kan de stamdiameter oplopen tot 3,5 m. De bomen zijn rond 1629 vanuit Canada in Engeland in cultuur gebracht. In de jeugdfase is de kroon nog smal, maar later wordt hij breed piramidaal tot ca.15 m. De schors is eerst glad en grijsgeel tot bruinig geel, op latere leeftijd donker roodbruin, geschubd met tot circa 15 cm dikke schorsrillen. De jonge twijgen zijn kaal, gegroefd, geelachtig en sterk afhangend. Op de twijgen bevinden zich de naalden, 2 tot 4 cm lang, alleenstaand op de langloten en in bundels van dertig tot veertig bijeenstaand op de kortloten. Ze zijn, vooral in het voorjaar, frisgroen en verkleuren laat in de herfst naar schitterend goudgeel. De bloeiwijze is als die van het geslacht. De kegels zijn 2 tot 6 cm lang en bevatten twintig tot negentig zaadschubben, die geen omgebogen rand hebben. Dit in tegenstelling tot zijn Japanse neef, Larix kaempferi. Deze kegels zijn vijf tot zes maanden na bevruchting rijp en de zaden verspreiden zich. De lege kegels, inmiddels zwart van kleur, blijven lang aan de boom hangen. Deze species kan ook prima in grote parken en particuliere tuinen aangeplant worden, mits hij de ruimte krijgt en een wat zonnige standplaats, maar wordt in sommige tuinen en parken ook aangeplant als sierboom. De in Nederlandse bossen veel voorkomende species is echter meestal een kruising van deze Europese met de Japanse Larix (Larix kaempferi). De bastaard Larix x marschlinsii groeit bijzonder snel en is dus geschikt voor de bosbouw en als houtleverancier voor onder andere betimmering, trappen, poorten en wandbekleding. Vroeger werden de stammen gebruikt als telefoonpalen. Het hout is sterk, duurzaam en harshoudend, met geelachtig spinthout en roodbruin kernhout.De soort kent twee ondersoorten, te weten de Larix decidua ssp. Decidua, die voorkomt op de hellingen van de Midden-Europese bergketens, en Larix decidua ssp. Polonica, waarvan het natuurlijk verspreidingsgebied ligt in de laaglanden van Noord-Polen en Litouwen. De verschillen zijn onder meer de grootte van de kegels: van de bergtypes tot ca. 6 cm lang en van de laaglandtypes tot ca. 3 cm lang. De kegels en de kleur en lengte van de twijgen verschillen behoorlijk tussen de ondersoorten. Het gaat te ver om dit verder met u te delen. Daarnaast zijn er 26 cv's en één kruising van de soort, die hierboven al vermeld staat als houtleverancier voor constructies, maar het hout wordt ook in smalle strippen verwerkt in luxe jachten. Dit hout moet vrij zijn van noesten. De bomen op plantages worden dus vanaf hun prille jeugd ontdaan van hun takken, om schoon hout te produceren. Het hout wordt ook veelvuldig toegepast voor rustieke en wildhekken. Larix decidua 'Krejci'Een rariteit, deze cultivar, die in 1984 ontdekt werd door boomkweker Ladislav Krejci in Tsjechië, als wortelopslag van een species van de soort. Kenmerken van deze species zijn de bizarre en zeer grillige groeiwijze met zeer lange takken en twijgen die echt alle kanten op groeien. Van een kroonvorm is daarom geen sprake. Het meest bijzondere is dat de species ook over de grond kruipt als hij niet omhoog wordt geleid. Vooral voor particuliere toepassingen wordt de cv op een onderstam van de soort geënt. Dit kan op verschillende hoogten. De groene naalden van ca. 2-2,5 cm lengte zijn deels ook gedraaid en staan of alleenstaand, of in kwastjes op het eenjarige hout. Dit geeft deze makker een bijzondere uitstraling. Het is een zeer bijzondere species, die uitsluitend in particuliere tuinen en binnentuinen bij kantorenparken een fraaie bijdrage levert aan de omgeving.Larix decidua 'Pendula'De treurvorm van de soort, met sterk afhangende takken en twijgen. De boom vormt wel een doorgaande kop, maar deze slingert alle kanten op. De groeivorm is vergelijkbaar met die van Fagus sylvatica 'Bornyensis', die ook een doorgaande stam heeft. Door deze kopgroei wordt de species toch 9 tot 11 m hoog. De overige morfologische kenmerken zijn als de soort. Een heel bijzondere species, vrijwel onbekend in Nederland, dus een mooie kandidaat voor het zogenaamde Arbor-alert! Over nut en noodzaak hiervan kunt u in een van de vorige delen van het feuilleton lezen.Larix decidua 'Puli'Een treurvorm zonder doorgaande kop, die vaak veredeld wordt op de soort. De hoogte van de onderstam is mede bepalend voor de totale hoogte. Alle takken en lange twijgen zijn sterk afhangend, als gordijnen tot aan de grond hangend, en zelfs over de grond kruipend. De groei zit in de vorming van laag op laag op laag. De totale hoogte is na jaren groei ca. 2,5 tot 3 m. Het is een bijzondere species, die ook dus in een kleine tuin prima toepasbaar is.De zogenaamde Aziatische lariks is een species die van nature voorkomt van Siberië tot in het noordoosten van Mongolië, het noordoosten van China, Noord-Korea en in Japan. De boom maakt daar deel uit van de zeer uitgestrekte en grote wouden van de taiga, het grootste bosgebied ter wereld met voornamelijk naaldbomen, dat zich over het noorden van het gehele noordelijk halfrond verspreid heeft. Hij groeit op 50-1200 m hoogte, zowel op moerassige als op goed doorlatende gronden boven op de permafrost. De species is uniek in twee opzichten: ten eerste omdat de Aziatische lariks de meest noordelijk groeiende boom ter wereld is (72° 30' NB op 102° 27' OL), en ten tweede omdat het de boom is die het best tegen koude kan, aangezien hij temperaturen onder -70 °C tolereert. In Jakoetië, de grootste autonome republiek van de Russische Federatie, staan exemplaren waarvan ontdekt is dat ze meer dan negenhonderd jaar oud zijn. Van deze soort zijn drie vars bekend, met voornamelijk kleine morfologische verschillen vanwege de geografische spreiding van het genus. En er zijn zes cv's in cultuur. De soortnaam verwijst naar de Duitse botanicus Johann Georg Gmelin (1709-1755), die de flora van Siberië onderzocht en in kaart bracht en daarop de Flora Siberica samenstelde in opdracht van de Russische Academie van Wetenschappen in St. Petersburg. In de botanische tuinen aldaar staat nog altijd een exemplaar dat is voortgekomen uit zaad dat Gmelin zelf meenam vanuit Siberië. Hierbij eindigt deel I van het geslacht Larix, tevens het laatste deel van het feuilleton van 2019. Volgend jaar gaan we verder met deel II. Uw schrijver wenst u allen heel mooie kerstdagen en een goede jaarwisseling toe en pas op voor vuurpijlen! *Zoals hierboven toegezegd, de vertaling van de Latijnse titel van Systema Natura: 'Indeling van de natuur in de drie rijken der natuur volgens klassen, orden en geslachten, en met kenmerken, verschillen, synoniemen en plaatsen.' Groet, Jan Mauritz
Tip de redactie |
|