Whatsapp Facebook X LinkedIn RSS feed

Tussen de duivel en de engelen

ARTIKEL
Facebook Twitter Linkedin Whatsapp
Jan P. Mauritz VRT, donderdag 25 april 2019
522 sec


Het geslacht Aralia

Meeste mensen kennen Aralia als de Duivelwandelstok. Minder bekend is dat de bekendste Aralia; de Aralia elata ook wel bekend is Engelenboom Wat blijkt de Aralia is een breed toepasbare meerstammige boom of spruit waarvan de spruiten in Japan zelf gegeten worden op de manier waarop wij asperges eten.


Binnen de systematische indeling van het Regnum Vegetabile - het Plantenrijk - behoort het geslacht Aralia tot de orde van de Apiales en daarbinnen tot de familie van de Araliaceae, de klimop-familie. Deze grote familie bestaat uit 49 genera en daarbinnen uit meer den 760 species, verdeeld over soorten, vars, ssp's, forma's en cv's, van grote bomen via (kleine) heestervormende species tot aan kruidachtige planten. Zoals de Nederlandse naam al aangeeft, behoort ook het geslacht Hedera tot deze clan. Zo'n omvangrijke familie is uitsluitend te bevatten als er een onderverdeling gemaakt wordt. Zo ook binnen de familie van de Araliaceae, waarbij de hoofdpersoon behoort tot de onderfamilie Araliodeae, met bekende geslachten als Hedera en #lFatshedera. Iets minder bekende makkers zijn o.a. Fatsia en Kalopanax, de onbekende Panax en allerlei andere panax-en, en de zelfs niet in een nare droom spokende species zoals onder meer Anakasia, Eleutherococcus en Peekeliopanax. Zo, waarde lezers, dit was mogelijk al direct een wat koude douche voor velen!
Bijzonder is dat de familie vrijwel over de hele wereld voorkomt; er zijn vertegenwoordigers van te vinden in alle werelddelen, inclusief Australië en Nieuw-Zeeland. De species komen voor in tropische gebieden; ook zijn er tal van species die in de subtropische of mediterrane klimaatzones voorkomen, met talrijke makkers in de gematigde zones op aarde. Vanzelfsprekend is deze laatstgenoemde groep bladverliezend, in tegenstelling tot de grote kliek groenblijvende makkers uit de warmere gebieden. In Nederland komen naast Aralia nog een paar bekende geslachten uit deze familie voor, zoals Hedera, Kalopanax en Pseudopanax.

De hoofdpersoon van dit deel van het feuilleton is een groot geslacht met 68 soorten, een heleboel vars en cultuurvariëteiten waarvan de meeste ook volstrekt onbekend in Europa zijn. Het natuurlijk verspreidingsgebied van Aralia ligt in grote delen van Noord- en Zuid-Amerika en Azië, China, Japan, Korea, etc., waar de bomen veelvuldig in bergachtige gemengde bosgebieden voorkomen. Verschillende fossiele plantendelen uit het midden-mioceen van uitgestorven species, maar ook van nog altijd bestaande species van Aralia, tonen aan dat de plant al miljoenen jaren op aarde voorkwam. Het geslacht is beschreven door de grootmeester der botanie, Linnaeus.

Deze keer is de hoofdpersoon het geslacht Aralia, zeker een bekende onder de waarde lezers van dit feuilleton. Deze bekendheid met de species wordt al wat minder, als straks de familie en alles wat daarbij behoort ten tonele verschijnt. Wel een fraaie species, die heel veel broertjes en zusjes heeft binnen het geslacht, maar ook zeker neven en nichten binnen de familie.

Aralia spinosa rijpe vruchten
Aralia spinosa rijpe vruchten

Kenmerken

Aralia, tenminste een aantal species ervan, draagt een dubbele Hollandse naam. Dat is vrij bijzonder, daar deze naamgeving afhankelijk is van het jaargetijde. In de winter draagt de makker de naam 'duivelswandelstok' en in de zomer wordt dat 'engelenboom'. Gekker moet het niet worden! Zo ziet u maar weer, waarde vrienden, zoals uw schrijver al zo vaak aangegeven heeft, de niet-Latijnse naamgeving van gewassen is echt waardeloos, gloeiende, gloeiende…. Weer zo een, hahaha!


Het geslacht kent 68 species, bladverliezende of wintergroene bomen, heesters, wortelstokken en eenjarige kruidachtigen; voor elk wat wils. Er zijn 23 soorten endemisch. (U weet wel wat dat is, toch? Zie anders het reeds in dit feuilleton verschenen deel over Ziziphus). Er zijn grote verschillen in de grootte van de species: de kruidachtigen worden zelden hoger dan 50 cm, de klimplanten en lianen groeien er in veel werelddelen lustig op los en de grote bomen worden groot tot zeer groot: meer dan 20 m, enkele makkers zelfs wel 40 meter hoog. Joppers, dus.

De verschillende soorten van het geslacht vormen meestal meerstammige grote struiken of bomen van de derde en tweede grootte, dus tot 13-15 m hoogte, met een brede, warrige, onregelmatig gevormde ronde kroon. De in Nederland toepasbare makkers worden echter niet veel hoger dan 7-9 m.
De kroonvorm is warrig, onregelmatig rond tot omgekeerd eirond, of parasolvormig. Bij een groot aantal soorten staat de kroon op een stam of stammen, dicht bezet met grillige vlijmscherpe stekels van verschillende lengten, vandaar de naam duivelswandelstok. Op de meeste species zijn ook de centrale bladstelen van de enorme oneven enkel- of oneven dubbelgeveerde bladeren zwaar bewapend, zelfs op de nerven van de deelblaadjes en tussen de bladjukken. (Oneven dubbelgeveerd behoeft geen uitleg, toch?)


Even snel een zijsprongetje. Het verschil tussen doorns en stekels is al een keer beschreven in dit feuilleton. De kracht van de boodschap ligt vaak in de herhaling; zo ook hierbij. Planten kunnen zich wapenen door het dragen van doorns en stekels. Deze bewapening draagt bij aan de instandhouding van de species door het tegengaan en verminderen van vraat door insecten, dieren en de mens. Botanisch gezien bestaan er doorns en stekels. De verschillen tussen de twee zijn heel duidelijk. Een stekel, zoals bij het geslacht Rosa, maar dus ook bij het geslacht Aralia, is een scherp kegelvormig uitgroeisel van de opperhuid en is niet verbonden met het inwendige stelsel en systeem van de stengel of tak.

Een doorn zit in de plaats van een blad of een tak of is het verlengde van een tak. We spreken dan over bladdoorns en takdoorns. Een doorn is wel verbonden met het inwendige vaatstelsel van de tak of twijg.
Deze stekels zijn vlijmscherp, en afhankelijk van de soort als rechte spiesen aan de boom of licht gebogen tot sikkelvormig. Vooral deze laatste versie kan mens en dier echt zwaar verwonden, dus opgepast met deze makkers. De jonge twijgen zijn groengrijs of bruingroengrijs van kleur, afhankelijk van de soort en de lichtinval op de boom, waardoor er verschillende kleuren op één individu te zien zijn. Het grote tot zeer grote blad, tot wel 2,5 m lang en langer dan van de tropische broeders van het geslacht, is een samengesteld blad en afhankelijk van de soort oneven dubbelgeveerd of eenvoudig enkel geveerd. De dubbelgeveerde makkers hebben een lange centrale bladspil met drie tot vijg zijspillen, die tegenoverstaand aan de bladspil zitten en voorzien zijn van vijf tot zeven bladjukken met deelblaadjes eraan en een topblad. Een oneven aantal deelblaadjes dus. Het aantal bladjukken verschilt tussen de soorten en varieert van drie-vijf tot negen-dertien.


De samengestelde deelblaadjes zijn, afhankelijk van de soort, 15-35 cm lang en 5-10 cm breed, met deelblaadjes van 1,5-13 cm, smal eivormig tot breed elliptisch, met een toegespitste bladtop, een wigvormige bladvoet en een fijn gezaagde bladrand. Bij veel soorten zit de bewapening met stekels ook op de bladnerf. Tussen de bladjukken op de zijstelen zitten ook nog eens scherpe rode stekels. De bladbovenzijde is meestal middengroen en lichter groen aan de onderzijde, en wel of niet behaard en/of bewapend, afhankelijk van de soort. De bloeiwijze bestaat uit zeer grote eindstandige bundels met bloemtuilen of bloempluimen van kleine geelwitte bloempjes, die boven het grote, horizontale blad staan. Deze vertakte bloemtuilen worden wel 50 cm of groter in lengte en in doorsnede. Deze bloemtuilen verschijnen bij de meeste soorten zo rond augustus-september. De bloemstelen zijn wit-gelig tot bruin-roze van kleur, de zijsteeltjes zelfs licht wittig roze en bijna transparant. De bloemen hebben vijf crème-witte kroonblaadjes en een vruchtbeginsel met meestal vijf meeldraden, die meestal aan de bodem vergroeid zijn en boven de bloemen uitsteken. De vruchten zijn ronde, vlezige besachtige steenvruchten, van groen naar blauwzwart verkleurend, waarbij de grootte varieert per soort. De meeste species van de soort verdragen verhardingen prima en een aantal soorten is prima winterhard voor toepassing in Nederland. Het wortelgestel van de meeste soorten binnen het geslacht is heel sterk en woekerend; deze worteluitlopers vormen rondom de moederplant nieuwe struiken.

Uw schrijver heeft weer een aantal species voor u in de aanbieding. Dit zijn allemaal goed bruikbare, meestal meerstammige grote struiken tot kleine bomen voor toepassing in de openbare en private ruimten. Het voorstellen gebeurt, zoals u inmiddels weet, in alfabetische volgorde.

Aralia chinensis
Aralia chinensis

Aralia chinensis

Deze Chinese species komt van nature voor van de provincie Mantsjoerije tot in de Midden-Chinese provincie Yunnan. Het is de kleine versie van de bekendere soort elata, die hierna op het podium verschijnt. De boom is in 1865 door de Duitse botanicus Bernhard A.E. Koehlne in het verspreidingsgebied gevonden en via de Botanische Garten in Berlijn in cultuur gebracht. Het is meestal een meerstammige grote struik of kleine boom, 3 tot 5 m hoog en als solitaire stamboom tot ca. 8 m hoog, tenminste als hij de tijd krijgt om te groeien. De boom krijgt een breed spreidende koepelvormige kroon. De stam en takken zijn minder bewapend met de inmiddels bekende ronde en scherpe stekels. Ook hier is het dubbelgeveerde blad groot, tot wel 60-80 cm lengte, met een centrale bladsteel met twee tot vijf zijstelen, waarbij de breed eivormige deelblaadjes van 5-12 cm lengte in jukken aan de steel bevestigd zitten. Deze blaadjes zijn vrijwel glad aan de bovenzijde, of hebben hier en daar een enkelvoudige naaldvormige stekel. De bladsteel en de nerven aan de bladonderzijde zijn meestal behaard. De bladrand is fijn gezaagd en de bladtop toegespitst. De bloeiwijze bestaat uit grote, tot ca. 35 cm lange bloemtuilen, waarbij de zijstelen tot 25-30 cm lang zijn en bezet met witte bloempjes als de soort. De vruchten zijn ook als de soort, maar wel iets kleiner.


Van deze soort is een drietal vars bekend. Ten eerste is dat de var. canescens, die een veel grijzer uiterlijk heeft, zowel op de stam als een wat grijsgroene bladkleur aan de onderzijde van de deelblaadjes. De var-naam canescens betekent ook grijsachtig. Een tweede var draagt de naam Aralia chinensis var. Dasyphylloides en is afkomstig uit het bergachtige gebied in de provincies Hunan, Kiangsi en Kwantung. Het zijn bomen tot ca 10 m hoogte met een breed spreidende kroon. Het blad is enkelvoudig en oneven geveerd, met drie tot vier bladjukken en een topblad. De bladeren zijn ca. 30 cm lang en de zeven tot negen deelblaadjes zijn breed ovaal van vorm, 6-15 cm lang en hebben een gegolfde en grof gezaagde bladrand. Het blad is middengroen van kleur. Daar het natuurlijke verspreidingsgebied tussen 200 en 1900 m boven zeeniveau ligt, zijn de bladeren aan de bovenzijde dicht behaard en aan de onderzijde bruin viltig behaard, om de species tegen de felle koude te beschermen. Deze bladeren zijn ook kleiner dan de soort en dat is niet verwonderlijk. Verdere morfologische kenmerken zijn als de soort. De witte bloemen zitten in bloemtuilen met vijf tot twaalf bloempjes per tuil aan mooie roze-bruine steeltjes. De vruchten zijn rond tot ovaalrond, hebben een diameter van 3-4 mm en verkleuren naar zwart.

Er worden ook species uit meer subtropische en tropische gebieden onder deze naamgeving geschoven, maar dat is onjuist. Species uit o.a. Java, Sumatra en Maleisië behoren tot een nauw verwante species: Aralia dasyphylla, die weliswaar ook dicht behaarde bladeren heeft, maar niet tegen de koude, maar om de warmte van het bladoppervlakte te houden. Vanzelfsprekend is deze makker niet winterhard in onze regionen.

Aralia elata eindstandige bloeiwijze
Aralia elata eindstandige bloeiwijze

Aralia elata

De soortnaam 'elata' betekent 'hoog verheven'. Deze makker heeft zijn natuurlijk verspreidingsgebied in China, Japan, Korea en omgeving. De boom is omstreeks 1830 waargenomen door een onbekende missionaris en uiteindelijk door de Russische botanicus Carl Johann Ivanovitch Maximowicz in zijn functie van conservator van de Botanische Tuinen in St. Petersburg omstreeks 1865 meegenomen en in cultuur gebracht in Europa. Deze Russische makker heeft de nodige bomen en heesters op zijn naam staan, zoals Betula maximowicziana en Kalopanax septemlobus var. Maximowiczii, een neefje van de hoofdpersoon. De verspreiding van Aralia ging heel snel, want vijftien jaar na de introductie stonden er exemplaren van de species in vrijwel alle botanische tuinen van Europa.


Het zijn meestal meerstammige species van 5-7 m hoog; als solitaire hoogstam wordt er ongeveer 1-1,5 m bij geteld. De kroon varieert van breed opgaand en schermvormig tot een grote brede parasol. Zowel op de stam(men) als op de bladstelen en tussen de bladjukken is deze makker bewapend met vies scherpe, rechte stekels, tot wel 3-3,5 cm lang, vanuit een bruin-grijze tot zilver-grijze stam. De stekel heeft vaak een rode vlijmscherpe top die snel afbreekt, voor 'dubbel plezier'. Het wondje zweert binnen een kwartier en het is een verschrikkelijk gepiel en gefriemel om dat puntje uit de wond te punniken. De bladeren zijn zeer groot, tot wel 80 cm voor de centrale bladsteel. Het blad is oneven dubbelgeveerd en middengroen van kleur. De bladjukken en het topblad zijn ovaalrond tot ovaal van vorm, met een toegespitste bladtop en een scheve tot stompe bladvoet. Het bladoppervlak is ruw en de bladrand is fijn gezaagd. Ook de onderzijde van de bladeren is vaak bezet met stekels. De blaadjes zijn 5-12 cm lang. De bloeiwijze bestaat uit grote eindstandige bloemtuilen boven de bladkroon, vol met crème-witte bloempjes. De steeltjes in de bloemtuilen zijn bruin-roze tot roze-wit van kleur. De bloemen zijn aangenaam geurend.
De soort kent een aantal cv's met afwijkende bladrandkleuren en/of groeivorm. De eerste in de rij is:


Aralia elata 'Aureovariegata' goudgeel gevlekt blad
Aralia elata 'Aureovariegata' goudgeel gevlekt blad

Aralia elata 'Aureovariegata'

De cv-naam is een Latijnse samenstelling van aureo (goud) en variegata (bont gevlekt).
Het is dus de species met goudgeel gevlekte bladeren. Hij is kleiner dan de soort, maar de rest van de kenmerken is gelijk aan de soort. De boom is een zeer fraaie verschijning en ook ruim beschikbaar, met name voor in de particuliere tuin. De makker zou zeker niet misstaan als solitaire meerstammige boom in de openbare ruimte, maar dan moeten er moedige beheerders opstaan om dit te realiseren.
Een mooie vernieuwing is de in 1995 door A.J. van Niekerk in Boskoop geselecteerde species
Aralia elata 'Golden Umbrella'. Dit is een breed opgaande species, die zijn naam eer aandoet. De makker wordt 3-4 m hoog met onregelmatige, brede, goudgele tot lichtgele randen, die regelmatig maar een klein groen deel overlaten. Een verschil met de oervorm is dat hij gevlekt is. De groei is krachtiger dan bij de cv waaruit hij gewonnen is. Het blad is mooi helder van kleur en de bloeiwijze bestaat uit grote crème-witte bloemen die aangenaam geuren.


De laatste makker van dit deel van het feuilleton is Aralia spinosa. De soortnaam verraadt wat u eigenlijk al verwacht bij dit genus en betekent 'vol met doornen'. Terwijl dit eigenlijk 'vol met stekels' moet zijn ... Deze Amerikaanse species heeft zijn verspreidingsgebied in de staten aan de oostkust van de VS, van New York tot in Florida en Texas aan toe. Door dit grote verspreidingsgebied zijn er tig vars van bekend. Alleen al een beschrijving van de meeste voorkomende makkers zou ongeveer een hele editie van Boomzorg kunnen vullen en dat stuit mogelijk op enig verzet van het opperhoofd Hein.

Het worden grote meerstammige struiken of bomen, in de natuur ook enkelstammig, tot wel 10 m hoog, met een opgaande en breed schermvormige kroon waarvan de diameter gelijk is aan de hoogte van de species. Zoals de soortnaam al aangeeft, is deze makker zwaar bewapend, en wel overal, tot aan de bladoppervlakken toe. De bladeren zijn oneven geveerd, tot 70 cm lang en 60 cm breed, met ovale diepgroene deelblaadjes aan de bladjukken. Het topblad wordt tot 8 cm lang en is toegespitst met een gezaagde bladrand. De bloemtuilen zijn eindstandig, groot en zitten vol met witte bloemen. De vruchten zijn eivormig, vijfkantig en bij rijping zwart van kleur, een lekkernij voor vogels, zoals in Nederland de vruchten van Hedera.

Afsluitend

Aralia is een geweldig geslacht waar de meeste lezers van het feuilleton en ook de boomkwekers te weinig van weten. Er zijn verschillende species die onder het 'Arbor-Alert' vallen en die staan te popelen om hun pracht en praal in dit landje te tonen. Maar dan moeten er wel boom- of groenbeheerders opstaan om ze hun zeer verdiende plekje te geven. Gewoon doen!


Groet,

J.P.

LOGIN   met je e-mailadres om te reageren.

REACTIES
Er zijn nog geen reacties.

download artikel

Tip de redactie

Meld je aan voor onze digitale nieuwsbrief.
GREEN OUTLET
Iedereen kan gratis kleine advertenties plaatsen via zijn eigen account.

ONDERDELEN
Archief
Dossiers
Green Industry Profile
OVER ONS
Over ons
Duurzaamheid & NWST
Contact
Het team
ADVERTEREN EN ABONNEREN
Fysiek abonnement
Digitaal abonnement
Abonneren nieuwsbrief
Adverteren
Verschijningsdata
MEER
Redactionele spelregels
Algemene voorwaarden
Disclaimer
Privacy
Cookies
ONDERDELEN
OVER ONS
ADVERTEREN EN ABONNEREN
MEER