| |||||||||||
Opleiders over toegepaste systematieken Opdrachtgevers kunnen kiezen tussen verschillende normen en standaarden als het gaat om de uitvraag in bestekken omtrent begeleidingssnoei. In de praktijk lijkt dit echter regelmatig verwarring en discussie op te leveren. Wat leeft er in het veld? Welke normen en standaarden zijn er, en hoe wordt hiermee omgegaan? In deel 2: hoe zit het met de normen en standaarden bij opleiders? Corik Geurts is opleider bij Helicon Eindhoven. Helicon leidt boomverzorgers op bbl-basis op tot mbo 3-niveau. Daarna kunnen ze door voor een ETW-certificaat. Geurts vertelt: 'Dit doet men omdat grotere instanties ETW vragen in bestekken. Voor hen is het een soort garantie dat het werk wordt uitgevoerd door een vakbekwaam boomverzorger. Het is dus belangrijk dat ETW'ers weten hoe ze moeten snoeien.' De laatste jaren krijgt Geurts steeds vaker de vraag of Helicon opleidt volgens het Norminstituut Bomen. 'Mijn reactie is dan: nee, wij leiden op volgens de algemeen in het vak geldende theorie zoals opgeschreven in het Stadsbomenvademecum. Dit is denk ik de algemeen aanvaarde richtlijn. Die wijkt overigens niet veel af van het Handboek Bomen, maar wel op aantal punten. Dat geldt ook voor RAW. Het zijn alleen heel verschillende systemen. RAW is voor bestekschrijvers en is vrij beknopt. Soms wordt in een bestek wel verwezen naar een gedeelte van het Handboek. Dan komen we op een vreemd punt, want RAW-bestekken beschrijven vooral het eindresultaat, terwijl het Handboek Bomen veel uitvoeriger voorschrijft hoe men tot een resultaat dient te komen. Overigens vinden studenten het Handboek niet altijd even eenvoudig om te lezen, maar dat terzijde.' Geurts vertelt dat hij de laatste jaren merkt dat er steeds minder kennis bij opdrachtgevers aanwezig is, als gevolg van reorganisaties en dergelijke. ‘Mensen hebben daardoor behoefte aan duidelijke richtlijnen, inclusief sancties die kunnen worden opgelegd als het werk niet goed is uitgevoerd. Maar voor opdrachtnemers is dat wel moeilijk om mee te werken. Naar mijn idee wordt werk soms te gemakkelijk afgekeurd op basis van de norm, terwijl het toch om een levend product gaat. Er kunnen dan boetes worden opgelegd. Er is discussie over de vraag of deze sancties al dan niet terecht zijn en of ze het werk voor opdrachtnemers niet te lastig maken. Er worden soms andere eisen gesteld dan we gewend waren en daar is nog geen overeenstemming over. Dat maakt het ook voor ons als opleiders dus een beetje lastig.’
Geurts pleit er niet voor dat het weer zo moet; toen was er immers ook discussie. ‘Naar mijn idee moet er in de praktijk één standaardnorm komen waar iedereen zich aan moet houden. Beide methoden hebben bestaansrecht; voor beide zijn er situaties waarin ze de voorkeur verdienen. Ik pleit voor een betere afstemming, zodat werken met twee systemen minder omslachtig en verwarrend wordt.’
Als voorbeeld noemt hij dat bomen voorheen altijd in drie categorieën werden verdeeld, terwijl het Normenboek Bomen er nu vier hanteert. ‘Een ander voorbeeld is dat we gewend zijn elke snoeironde te snoeien totdat de takvrije stam is bereikt, terwijl het Normenboek een nieuwe categorie heeft toegevoegd en zegt dat je niet hoeft te snoeien als een aanvaard boombeeld is bereikt. Dat kan gelden voor onderhoudssnoei, maar niet voor begeleidingssnoei.’ Dat het Norminstituut Bomen een commerciële partij is die haar normen lijkt te willen opleggen, veroorzaakt volgens Geurts soms weerstand. ‘Ik ben niet tegen het Norminstituut, als het maar gaat om algemeen aanvaarde normen die breed in het vakgebied worden gedragen.’ Dat is op dit moment volgens hem nog niet het geval. Daarbij veranderen de richtlijnen regelmatig. ‘Zo hadden we al een boomveiligheidscontroleur; nu wordt daar een functie boven geplaatst. Het gaat dan een beetje op een polonaise lijken. Je vraagt je af: zijn we hier echt bij gebaat?’ Een eenduidige richtlijn zou het opleiden dus een stuk eenvoudiger maken, niet alleen voor het opleidingsinstituut, maar ook voor de studenten. ‘Er is behoefte aan duidelijkheid. Ervaren boomverzorgers zijn flexibel, maar onze studenten hebben nog te weinig ervaring om te schakelen. Wil je hen effectief opleiden, dan is het prettig als er één richtlijn is.’ Daarbij benadrukt Geurts dat er niet één norm, maar één standaard zou moeten komen. Want: ‘Iedere onderwijsgever weet dan wat in de praktijk geldt.’ Dat bedrijven vaker naar het Normenboek vragen, is voor Geurts wel een signaal dat er iets is veranderd. ‘Uiteindelijk doet de markt zijn werk en daar hebben wij als onderwijs mee te dealen. Als het Norminstituut als verstrekker van de algemene richtlijn wordt aanvaard, is dat prima en gaan wij mee. Het gaat erom dat er duidelijkheid komt.’ Alles over GroenbeheerAls directeur van adviesbureau Alles over Groenbeheer en lid van de werkgroep bomen van het CROW verbaast Herman Wevers zich regelmatig over de discussies in het werkveld. 'Als opleider zie ik die verschillen niet zo. Dat blijkt ook in de werkgroep bomen; er zijn geen meningsverschillen. Van die discussie kijk ik iedere keer op. Zelf vind ik het Handboek Bomen op veel gebieden nodeloos ingewikkeld en te duur. Maar ik respecteer natuurlijk dat mensen ermee werken. Wijzelf gebruiken voor de opleiding het Vademecum en de RAW.'Wevers krijgt regelmatig de vraag hoe dit bij het opleiden wordt aangepakt. ‘Stadsbomen Vademecum, Handboek Bomen en RAW komen voor 98 procent met elkaar overeen, dus voor 2 procent niet. Wat is nou 2 procent? Het gaat over boomverzorging, de verzorging van een levend product. Dat is sowieso niet tot op cijfers achter de komma te definiëren.’
IPC Groene RuimteBij IPC Groene Ruimte krijgen mensen tijdens de opleiding kennis van beide systemen bijgebracht, zowel uit het Handboek Bomen als de RAW-systematiek. Trainer Wouter Schulp vertelt hierover: 'Een treeworker moet van beide systematieken kennis hebben. Het Vademecum wordt voor lessen en als naslagwerk gebruikt. Voor een snoeibestek zijn de RAW-systematiek en het Handboek Bomen geschikt, maar in de lessen kunnen we hier vrijwel niks mee.' De basis van begeleidingssnoei krijgen de cursisten dus aangeleerd, aangevuld door inhoudelijke kennis van beide systematieken. Het gaat dan voornamelijk om snoeipercentages en onderhoudsstatus. Schulp vult aan: 'Het zou wel makkelijk zijn als er één richtlijn was.'
Schulp ziet het Handboek Bomen als een instrument dat goed in elkaar zit en duidelijk in een behoefte voorziet. Tegelijkertijd zorgt het volgens hem soms voor ergernissen, omdat opdrachtnemers ervaren dat het leidt tot een te rigide toetsing. Ook voor hemzelf is dit een punt van ergernis. ‘Het belangrijkste is goed overleg, tussendoor samen kijken of het resultaat voor alle partijen naar wens is. Niet de richtlijn zelf is punt van discussie, maar de manier waarop ermee wordt omgegaan.’ Praktijkcentrum BomenBij Praktijkcentrum Bomen moeten studenten volgens opleider Peter Bongen vooral de termen kennen en de juiste takken weten te snoeien. Wanneer dit volgens een bepaalde richtlijn moet, dan moeten ze volgens deze richtlijn kunnen werken. 'Het is geen examencriterium, maar we leiden wel op die manier op. We leggen hier in de opleiding alleen een basis. Eventueel kan men interne bijscholing volgen om met specifieke richtlijnen te leren werken. Wij leiden dus niet op conform één richtlijn.'
Als voorbeeld noemt Bongen dat sommige gemeenten voorzichtig snoeien en liever hebben dat er vaker en minder gesnoeid wordt. ‘Maar als er dan volgens het Handboek Bomen 40 procent moet worden gesnoeid, is er wel een verschil in zienswijze. Een RAW-bestek houdt weer geen rekening met het publiek, maar een gemeente kan zeggen: Jongens, snoei even wat voorzichtiger.’ Het Praktijkcentrum Bomen leert de studenten dus schakelen. Wat is het doel van begeleidingssnoei, welke middelen zijn voorhanden, welke modellen bestaan er, welke termen horen erbij, wat zijn de belangen, waarom snoei je die boom eigenlijk? Wanneer je te maken hebt met verschillende partijen, bijvoorbeeld de Wegenverkeerswet en bewoners, welk belang gaat dan voor? Bongen: ‘Wat prioriteit heeft, dat is aan de opdrachtgever. ETW’ers moeten kunnen schakelen.’ Volgens Bongen zijn de verschillende modellen er niet zomaar. ‘Ze sluiten aan op een vraag. Het is makkelijker om een student volgens één model op te leiden, maar aan de andere kant moet die zich ook kunnen aanpassen. Het is allemaal niet zo zwart-wit. Voor de student zou het prettig zijn als er één norm is; dat zorgt voor minder verwarring. Zelf vind ik het leuk dat deze verschillen er zijn. En uiteindelijk bepalen wij als opleiders de norm niet; dat doet de markt.’
Tip de redactie |
|