Een handjevol andere noten: Pterocarya, Cyclocarya, Carya en Platycarya |
|
|
|
 |
| 475 sec |
Na de walnoten van de vorige keer nu een handjevol noten uit een andere fantastische, bruikbare familie van vaak megagrote bomen met lekker veel eetbare vruchten. Het gaat om hickory (Carya), Cyclocarya, Platycarya en de bekendste: Pterocarya.
Gewone vleugelnoot (Pterocarya fraxinifolia) (foto: Hein van Iersel) |
Onvoorstelbaar vind ik het dat we van de vleugelnoten alleen de Kaukasische vleugelnoot veel zien. En dat is dan ook de enige soort met een vaak wat lastige eigenschap: wortelopslag. De overige familieleden scoren wat mij betreft hoog; het zijn prima wadi-bomen, die door hun groei lokaal veel hittestress weten te temperen, als het moet zelfs in verharding. En Carya geeft ook nog eens prima vruchten. Bijna zonder uitzondering zijn het statige bomen met een flinke omvang. Er is één buitenbeentje: Platycarya is een stuk kleiner en eigenlijk meer een grote struik. Het zijn allemaal windbestuivers, waardoor nectar en stuifmeel verzamelende insecten iets minder profiteren.
Exoten en inheemse bomen!
Ik werd laatst geïnterviewd door een consumentenblad. De freelance journalist was er door de redactie opuit gestuurd om een verhaal te schrijven waarin stond dat exoten vies zijn en dat we alleen inheems zouden moeten planten. Alle exoten zijn tenslotte eng en invasief. Die arme journalist kreeg van mij een heel ander verhaal te horen, want door klimaatverandering en urban heat hebben we tegenwoordig andere omstandigheden, nog afgezien van kabels, leidingen en schraal cunetzand. En door de ontwikkelingen in de wereld gaat de klimaatverandering gewoon verder. In de bebouwde omgeving krijgen we steeds meer een landklimaat, waardoor inheemse bomen het zelfs in woonwijken steeds lastiger krijgen. En omdat we bomen voor 60 jaar planten, zal dat in de toekomst alleen maar meer het geval zijn. Omdat insecten vanuit het zuiden vanzelf onze kant op komen, moeten we bovendien nieuwe insecten van voeding voorzien. Diversiteit is wat mij betreft alles. Dat geldt ook voor de groene stad. De journalist begreep de strekking en zag, net als ik, in dat we voor inheemse én exotische planten moeten kiezen. Meng vooral!
Goed gekweekte Carya is goed verplantbaar
Eerst maar eens korte metten maken met het bijna legendarische gerucht rond Carya: goed gekweekte bomen van dit geslacht zijn prima verplantbaar. Carya maakt inderdaad een aantal stevige penwortels recht naar beneden. Zelfs een verdichte oerbank op podsolgrond blijkt geen probleem. Maar een boom die op de boomkwekerij eens in de drie jaar wordt ondersneden of verplant, krijgt een prima kluit met dito wortels. Na teelt in een Air-Pot is succes sowieso verzekerd. Zelf heb ik ooit zaailingen geplant op een laagje substraat met daaronder tegels. De wortels bleken prachtig alle kanten op te gaan en bleven horizontaal groeien. Blijft het feit dat bomen met penwortels na verplanten inderdaad wat meer tijd nodig hebben om aan te slaan dan bijvoorbeeld een plataan. Maar dan heb je ook wat!
Onderscheid helder
Carya is van Juglans en Pterocarya te onderscheiden door het vaste merg: er zijn geen hokjes zichtbaar. Alle Carya worden (uiteindelijk) grote bomen. Bij sommige soorten is de schors gegroefd, bij andere laat de bast in platen los. Deze schorsplaten vormen een belangrijk determinatiekenmerk. De bladeren zijn altijd oneven geveerd samengesteld. Verder ontwikkelt Carya noten die glad of juist sterk gegroefd zijn - nog zo'n onmisbaar kenmerk voor wie de soorten exact van elkaar wil onderscheiden. Soms zijn de noten nauwelijks te kraken, maar de schalen van andere soorten zijn een stuk zachter. Bijna alle soorten ontwikkelen in de herfst een prachtige herfstkleur: vaak opvallend botergeel. Het hout is waardevol, onder meer voor gereedschapsstelen en meubels. Gemiddeld is een Carya smaller dan een Juglans, maar even hoog, zeker in de jeugdfase. Kijk ik naar alle beschrijvingen in oude boeken, dan zijn waarschuwingen voor vorstschade niet van de lucht. Uit eigen ervaring weet ik dat het tegenwoordig eigenlijk geen issue meer is. Alleen nachtvorstschade kan optreden. Daarbij zijn vooral het oosten en zuidoosten van Nederland risicogebieden, omdat het daar vroeg in het voorjaar eerder opwarmt en bomen in april en begin mei verder zijn in de bladontwikkeling. Ook wat dit betreft gaat er niets boven Groningen!
Drie groepen
Het geslacht Carya wordt onderverdeeld in drie groepen, waarvan de verschillen handig zijn bij het herkennen van de soorten. De sectie Apocarya (Carya illinoinensis en onder meer C. cordiformis), heeft lichte (gele) winterknoppen en noten met gevleugelde naden met een dunne schaal. In de sectie Eucarya (met soorten als Carya glabra, C. laciniosa en C. ovata) hebben de soorten donkere knoppen, zijn de vruchtnaden nauwelijks gevleugeld en heeft de noot vaak een moeilijk te kraken schil. Het topblaadje is vaak groter dan de overige blaadjes van het samengestelde blad. De bitternoot (Carya cordiformis) heet zo vanwege de smaak van de vruchten. In Noord-Amerika zijn daarom veel vruchtselecties in omloop met veel lekkerdere vruchten. Hier hebben we eigenlijk alleen zaailingen. De min of meer hartvormige vrucht is de naamgever van de soort: cordiformis betekent 'hartvormig'. De vruchten hebben een dikke schil; daarom zijn er selecties met een dunnere schil, zoals de cv. 'Halesite'. De vruchten van cv's ontstaan iets eerder dan bij zaailingen, die vaak pas na 30 jaar vrucht dragen. Het is een soort die kan groeien in droge én in natte omstandigheden, maar steeds een voorkeur heeft voor voedselrijke gronden: een zandige wadi is dus niet geschikt, maar een wadi van aanwezige grond wel. Vandaar weer de oproep om wadi's niet te technisch (lees: met veel zand) te ontwerpen. Het wordt een boom van meer dan 25 meter hoog, die dankzij de gele knoppen vaak gemakkelijk te identificeren is. Uit de knoppen komen vrij spitse, samengestelde bladeren, die in de vroege herfst al geel verkleuren. Deze soort groeit snel. De schors doet wat denken aan die van een gewone eik.
|
Carya glabra is een prima boom om als vervanger in de schaduw op te groeien in lanen waarin bomen zijn uitgevallen
| |
|
Carya glabra
De gladbladige bitternoot (Carya glabra) groeit nog een tikkeltje hoger uit dan de voorgaande boom en wordt ook breder dan andere Carya. De samengestelde bladeren met vijf tot zeven spitse blaadjes hebben ongeveer hetzelfde uiterlijk als die van C. cordiformis, maar de knoppen van C. glabra zijn bruin van kleur. Ook hier hebben we te maken met bomen die voorkomen aan moerasranden en op overstromingsvlakten, maar ook op droge zandgronden. De boom begint in bossen vaak als onderbegroeiing en ontwikkelt zich daar langzaam als boom. Het is daardoor een prima boom om in de schaduw op te groeien als vervanger in lanen waarin bomen zijn uitgevallen. De vallende noten blijken in de praktijk geen probleem te zijn in lanen. Deze soort komt betrekkelijk weinig voor, maar in Haarzuilens en Hilversum zijn grote exemplaren geregistreerd door Monumentaltrees.com. Het kan dus!
|
De pecannoot is de grootste notenproducent van het gebied tussen Canada en Mexico
| |
|
 | Carya illinoinensis - vrucht en bloem (foto: [LINK GIP 3037]Boomkwekerij Ebben[/LINK]) |
|
|
Carya illinoinensis
De pecannoot (Carya illinoinensis) vormt een nog bredere kroon dan de voorgaande soorten. In de hete en droge natuur in valleien in Texas groeit deze boom ook nog eens tot 45 meter hoog uit. Die grootte bereikt de soort hier niet. De pecannoot is de grootste notenproducent van het gebied dat ligt tussen Canada en Mexico. Er zijn daar meer dan 500 vruchtcultivars beschikbaar, die veel zoeter smaken dan zaailingen. Deze noten hebben vaak een dunnere schaal. Door de gematigde temperatuur is de vruchtdracht in ons land een stuk kleiner, maar dankzij klimaatverandering is deze soort steeds beter op z'n plaats in de Nederlandse bebouwde omgeving. Als schaduwboom die veel verdampt is het een topboom voor koeling van de omgeving. De samengestelde bladeren bevatten meer blaadjes dan de andere soorten, maar vooral de ruig afschilferende bast van oudere bomen is onderscheidend. Deze soort zou gemakkelijker verplantbaar zijn dan andere Carya, maar ik merk in de praktijk geen verschil.
Carya ovata (witte bitternoot)
De witte bitternoot (Carya ovata) komt van nature voor rond de grote meren van Canada en dan verder naar het zuiden. Deze soort groeit meestal in gemengde bossen op diep doorwortelbare, voedselrijke bodems. Hij verdraagt als jonge boom goed schaduw. Eenmaal groot kan deze boom uitgroeien tot 40 meter hoogte. De boom houdt eigenlijk altijd een smalle, maar onregelmatige kroon: misschien wel de ideale laanboom voor veel plaatsen, zelfs, met wat aanpassingen, in verharding. De samengestelde bladeren hebben vaak maar vijf breed lancetvormige blaadjes. De knoppen zijn bruin. De noten hangen alleen of met twee aan het einde van de twijgen. De noten zijn zoet; daarom worden ze veel gekweekt. Vaak dragen bomen het ene jaar veel vruchten en het volgende jaar nauwelijks: ze zijn gevoelig voor beurtjaren. Het is een prima boom die in Nederland steeds meer op zijn plaats is. In Nederland zijn er nog drie soorten in cultuur. Daarvan onderscheidt Carya laciniosa zich door de bladspillen die in de winter aan de twijgen blijven hangen. Carya aquatica is van de echt natte groeiplaatsen en zou voor sommige plaatsen heel geschikt zijn. Carya myristiciformis tenslotte is echt zeldzaam in cultuur.
Cyclocarya paliuris (wielvleugelnoot)
De wielvleugelnoot (Cyclocarya paliuris) werd ook tot de Pterocarya gerekend. Het is een zogenaamd monotypisch geslacht: er is maar één levende soort van bekend. Tot de ijstijd kwam het geslacht gewoon in Europa voor. Overigens staat de soort nu weer op doorbreken, want in de botanische wereld komt deze kleine boom steeds meer voor. Gelukkig is de soort ook in Nederland volledig winterhard gebleken, bijvoorbeeld in Heeze en Peize. Voor een goede vruchtdracht blijken wel meer exemplaren nodig te zijn die elkaar bestuiven. En daar gaat het eigenlijk wel om: de hangende vruchten zijn spectaculair. De blaadjes in het samengestelde blad zijn relatief smal en de twijgen zijn dunner dan die van Pterocarya, maar net als Pterocarya heeft ook de wielvleugelnoot geladderd merg. In Engeland staan hier en daar leuke boompjes van een meter of 10 hoog. Ze zijn nog niet oud en groeien dus lekker door. De uiteindelijke hoogte zal ca. 20 meter bedragen. Net als Carya is het een probleemloze boom.
Platycarya strobilacea (kegelnoot)
De kegelnoot (Platycarya strobilacea) had tot nu toe geen Nederlandse naam, maar omdat de vruchten sterk doen denken aan kegels, lijkt 'kegelnoot' een optie. Net als Cyclocarya is Platycarya een monotypisch geslacht, dat voorkomt in Noord-China, Taiwan, Japan en Korea. Het is een boom of struik die tot 10 meter hoog wordt. Na de bloei in juni ontstaan uit de vrouwelijke bloeiwijzen de bijzondere rechtopstaande kegeltjes. De droge kegels van ruim 3 centimeter groot blijven ook in de winter aan de takken zichtbaar. De kleine samengestelde bladeren kleuren in de herfst geel. Hij blijkt tegenwoordig in heel Nederland voldoende winterhard, maar is nauwelijks verkrijgbaar. Hij zou als klein boompje waardevol kunnen zijn.
|
Vleugelnoten: we gebruiken de verkeerde!
| |
|
Peterocarya (vleugelnoot)
Op vleugelnoten is het gezegde 'onbekend maakt onbemind' van toepassing. Soorten die In Nederland prima groeien en géén wortelopslag maken, laten we massaal links liggen, met als gevolg onnodige beheerkosten voor het steeds weer wegzagen van opslag. Pterocarya fraxinifolia is de bekendste en eenvoudig te vermeerderen. Het eeuwige weerwoord dat Pterocarya rhoifolia en Pterocarya stenoptera niet voldoende winterhard zouden zijn, mag inmiddels definitief naar het rijk der fabelen worden verwezen. Helaas worden de laatste twee door de beperkte vraag nauwelijks gekweekt. Alle vleugelnoten hebben de lange vruchtkatjes die de bomen in de zomer en herfst extra aantrekkelijk maken. Het geladderde merg is een andere overeenkomst. De herfstkleuren zijn iets minder uitgesproken dan bij Carya, maar de statige, voorname kroon hebben ze gemeen.
 | Pterocarya fraxinifolia met gesnoeide kroon (foto: [LINK GIP 2931]Boomkwekerij Udenhout[/LINK]) |
|
|
 | Pterocarya fraxinifolia (foto: Boomkwekerij Udenhout) |
|
|
Pterocarya fraxinifolia (Kaukasische of gewone vleugelnoot)
De meest voorkomende is de Kaukasische of gewone vleugelnoot. Het is een opgaande boom die in bosverband tot 25 meter hoog kan worden. Los geplante bomen worden vooral breed en hebben dan een korte stam en vaak meer hoofdstammen. De naakte knoppen onderscheiden deze soort van de andere vleugelnoten, net als het wat rubberachtige blad, daar waar de andere soorten glad blad hebben. De vruchtkatten zijn vaak langer dan 40 centimeter. Dankzij de vele wortelopslag die ze maken, kunnen ze zich langs oevers en in parken flink uitbreiden. Precies zoals ze dat in de natuur doen: daar zijn hectares aaneengesloten vleugelnotenbos te vinden. Met staande bomen, maar ook met liggende exemplaren, die weer wortelen en nieuwe bomen maken. Dit is in het Rotterdamse Trompenburg Tuinen & Arboretum heel mooi te aanschouwen in het laaggelegen stuk achter voetbalclub Excelsior. Met Pterocarya x rehderiana is dit overigens de enige vleugelnoot die die hinderlijke opslag maakt; alle andere soorten doen dat alleen als er wortels beschadigd worden. Niet gebruiken, zeg ik daarom vaak ... De kleiner groeiende var. dumosa doet hetzelfde, maar groeit meer bolvormig. Helaas is deze nauwelijks nog verkrijgbaar, maar hier en daar is hij nog wel in cultuur, zoals in Den Haag. De genoemde Pterocarya x rehderiana is een kruising tussen P. fraxinifolia en P. stenoptera. Deze kruising erfde de eigenschap van wortelopslagvorming van Pterocarya fraxinifolia en is daardoor evenmin handig in gebruik, hoewel de hoeveelheid opslag wat minder is.
Pterocarya rhoifolia (Japanse vleugelnoot)
Ook de Japanse vleugelnoot (Pterocarya rhoifolia) groeit uit tot een boom van ruim 25 meter. Hij maakt een duidelijker hoofdstam en meer afstaande takken en groeit daarom ook uit tot een brede, grote boom. De knoppen zijn bedekt met twee of drie knopschubben die aan het einde van de winter afvallen, waardoor de knoppen toch naakt zijn. Na de bloei in mei worden de vruchtkatjes zo'n 30 centimeter lang. De boom vormt geen wortelopslag en zou daarom veel meer gevraagd en gekweekt moeten worden. Het verschil tussen de soort en de cv. 'Bokravention' mag iemand me uitleggen: ik zie het niet. Over de winterhardheid bestaat geen enkele twijfel!
 | Pterocarya stenoptera - vleugels tussen de blaadjes (foto: [LINK GIP 688]Van den Berk Boomkwekerijen[/LINK]) |
|
|
 | Pterocarya stenoptera 'Fern Leaf' (foto: Van den Berk Boomkwekerijen) |
|
|
 | Pterocarya stenoptera (foto: Boomkwekerij Ebben) |
|
|
Pterocarya stenoptera (Chinese vleugelnoot)
De Chinese vleugelnoot (Pterocarya stenoptera) blijft met 20 meter hoogte net een slagje kleiner dan de Japanse. Deze soort vormt een korte stam en meerdere hoofdstammen, meer zoals P. fraxinifolia dat doet. De naakte knoppen zijn bruin. De bladspil van de bladeren is gevleugeld. De vruchtkatjes zijn gemiddeld 30 centimeter lang. De herfstkleur is vaak gewoon groen. Deze boom zou geschikt zijn als laanboom en maakt ook geen wortelopslag. De cultivar 'Fern Leaf' doet zijn naam eer aan. Ik heb vele cursisten kunnen verbazen met takken van deze selectie, die inderdaad varenbladeren lijkt te dragen: ingesneden en wat gekroesd. De meerstammige boom van deze cv. die ik bij mij in de gemeente mocht planten aan de slootkant op klei, groeit snel en bloeit inmiddels. Wel vind ik dat het blad er te lang aan blijft, wat in de herfst voor stormschade kan zorgen. Exemplaren die geplant zijn op duinzand schijnen het rustiger aan te doen en vormen een duurzame boom. Ook hier blijkt weer dat experimenteren loont. Blijf divers planten!
LOGIN
met je e-mailadres om te reageren.
|
|
|
|
 |
|
Vincent Wouters 1e medewerker | Gemeente Veere
vrijdag 9 mei 2025 |
|
Is er iets bekend over de bestendigheid tegen zeewind? |
|
|
Tip de redactie
|