| |||||||||||
Het hybride geslacht x Cupressocyparis* Racisme is overal; zelfs in de bomenwereld. Als recht geaard dendroloog hoor je van bepaalde bomen eigenlijk niet te houden; apenverdriet, de treurwilg, en natuurlijk de hoofdrolspeler van deze editie van het JP Mauritz Feuilleton: de conifeer, zijn zomaar een paar voorbeelden. Maar laten we eens eerlijk zijn: deze conifeer moet je een beetje als een guilty pleasure beschouwen. Soms is het gewoon een prima boom.
Tijdens mijn terugreis via de A28 rinkelt de mobiele telefoon met het geluid van zo'n oude bakeliet telefoon. Op het scherm zie ik een bekende naam: 'Hé Willem, Jan hier.' De oude garde onder de lezers van het feuilleton kennen deze bijzondere homo sapiens inmiddels. Na de gebruikelijke prietpraat over het werk, het thuisfront en de nieuwe auto wordt het serieuzer. Willem: 'JP, luister. Dank je dat je naar je oude makker geluisterd hebt, want zo af en toe komen er coniferen en ander naaldhout langs in jouw vakblad. Prima. Ik sla de moeilijke stukjes over loofhout nog altijd over; dat vind je niet erg, toch?' 'Nee hoor Willem, ik zou niet durven.' Een schaterende lach uit de luidspeakers: 'Jij en niet durven, daar kan ik een boek over schrijven, bij wijze van spreken.' 'Ik ben niet zo'n schrijver. Zeg het eens, Willem, wat kan ik voor je doen? 'Annemarie wil een mooie coniferenhaag achter in de tuin. Die ouwe schuur is weg en ze wil geen schutting. Het moet groen zijn, ook in de winter. Wat moet ik dan nemen?' 'Nou Willem, het hybride geslacht Cupressocyparis is daar heel goed bruikbaar voor. En omdat je zo'n fan bent van Gymnospermae, zal ik een deel van het feuilleton aan deze makker aan wijden.' Willem: 'Graag. Dat opschrijven, bedoel ik; dan kan ik het nog een paar keer nalezen, mafkees' 'Ik bel je als ik weer eens in de buurt ben, Willem en dan pakken we een limonade.' Willem: 'Top. De mazzel.' *x Cupressocyparis heeft volgens mijn 'vrienden' de taxanomen om allerlei redenen een andere naam gekregen, namelijk xCuprocyparis, omdat er volgens die groep met een van de kruisouders iets anders aan de orde is. U weet allen dat uw schrijver aanhanger is van de oude grootmeester Linnaeus, die op basis van morfologische (= zichtbare) kenmerken onder andere het plantenrijk ingedeeld heeft. Ik doe dus niet mee aan die hedendaagse flauwekul die uitgaat van DNA-profielen die uitsluitend met een elektronenmicroscoop zichtbaar worden. Afgezien van de aanschafkosten past zo'n ding niet eens in de kofferbak van een gemiddelde middenklasser! Verder maak ik er geen woorden meer aan vuil. InleidingBinnen de systematische indeling van het Regnum Vegetabile - het Plantenrijk - behoort het geslacht x Cupressocyparis tot de afdeling Gymnospermae oftewel naaktzadigen, en vervolgens tot de klasse van de Coniferopsida. Deze klasse bestaat uit slechts één orde, de Coniferae. Daarbinnen tot de familie van de Cupressaceae, anders gezegd de cypressenfamilie. Voor de liefhebbers: de vijf andere families binnen de orde zijn: de Pinaceae, Taxodiaceae, Podocarpaceae, Cephalotaxaceae en Araucariaceae.De cypressenfamilie bestaat uit 28 tot 30 genera of geslachten, met ongeveer 140 species of soorten en honderden cv's. Alle individuen van deze familie zijn zomer- en wintergroen; ze verliezen hun (schubvormige) bladeren niet. De vrij grote familie is voor de determinatie van de verschillende makkers weer onderverdeeld in zeven subspecies of onderfamilies. De hoofdpersoon van dit deel van het feuilleton, x Cupressocyparis, heeft zijn plaats binnen de Cupressoideae. De andere zes subspecies laat uw schrijver voor dit moment onbesproken. Het x-teken voor de geslachtsnaam geeft aan dat het een geslachtshybride betreft: een kruising tussen twee species van twee verschillende geslachten. We noemen het ontstane 'product' een 'intergenerische hybride'. Deze bijzondere kruising is ontstaan uit Cupressus macrocarpa x Chamaecyparis nootkatensis. Het geslacht kent slechts drie hybride soorten, waarbij de vader altijd Chamaecyparis nootkatensis is met wisselende vrouwelijke contacten.
KenmerkenHet geslacht x Cupressocyparis is hoogstwaarschijnlijk al omstreeks 1840 ontstaan in de tuinen van Bicton Garden in Engeland, maar toen niet van een naam voorzien en gevalideerd. In 1888 zijn door kruisingen in het park op het landgoed Leighton Hall in Wales dezelfde species ontstaan. De eigenaar van het landgoed, de schatrijke bankier Christopher Leyland, of zijn oppertuinman, heeft de vrouwelijke kegels van Cupressus macrocarpa bevrucht met stuifmeel van Chamaecyparis nootkatensis. Deze oudst bekende bastaard is geplant op het landgoed en door de neef van de bankier, captain J.M. Naylor, die het estate erfde, in 1910 in cultuur gebracht. Bijzonder is dat de species pas in 1937 beschreven en gevalideerd is door William Dalimore en Bruce Jackson in de eerste editie van hun 'Handbook of Coniferae including Ginkgoaceae'. Deze twee botanici introduceerden de naamgeving x Cupressocyparis leylandii, waarvan akte!Zoals boven al aangegeven, behoort het geslacht x Cupressocyparis tot de afdeling van de Gymnospermae oftewel naaktzadigen. Ik neem aan dat Willem het volgende tekstblokje gewoon overslaat. Vanaf hier dan Willem. Naaktzadigen zijn zaadplanten met onbedekte zaadknoppen, zodat de pollen (het manlijk zaad) bij de micropyle naar binnen kunnen. (De micropyle is de kleine kiemopening aan de top van de zaadknop, waardoor de pollen binnenkomen voor de bevruchting.) Zoals alle zaadplanten vormen naaktzadigen dus zaden, maar in tegenstelling tot bedektzadigen hebben naaktzadigen geen stamper of vruchtbeginsel; daarom dragen naaktzadigen ook nooit 'echte' vruchten. Wel kunnen zogenaamde schijnvruchten aanwezig zijn die de functie van eetbare vruchten vervullen, zoals bij Juniperus, Taxus en Ginkgo. In de meeste gevallen wordt er binnen de species van deze afdeling een kegel gevormd, waar tussen de kegelribben het zaad als een onbedekt zaadje ligt, met of zonder vruchtvleugel van enerlei vorm. Bij rijping opent deze kegel zich om het zaad vrij te geven. Dat zaad wordt veelal door de wind verspreid.
De familie van de Cupressaceae is de meest verspreide coniferenfamilie ter wereld. Er zijn letterlijk overal species van deze omvangrijke familie te vinden, met uitzondering van de pool- en toendraklimaatzones en het tropisch regenwoud. Vanaf 71° noorderbreedte, hoog in Noorwegen, groeit Juniperus communis, tot aan 55° zuiderbreedte, diep onder in Zuid-Amerika, waar Pilgerodendron uviferum groeit. De op 5200 m hoogte in Tibet groeiende Juniperus indica is recordhouder hoogte van alle houtige gewassen, en Cupressus dupreziana groeit in het uiterst dorre, droge en hete klimaatgebied van de centrale Sahara in Afrika. Ondanks het enorme verspreidingsgebied van deze familie groeien veel geslachten, en een stapje lager, veel soorten van die geslachten, in kleine, endemische gebieden, waardoor er een groot aantal individuen toch tot de categorie bedreigde plantensoorten behoort. Endemisch betekent: in beperkte en besloten gebieden die uniek zijn op aarde. De grootste exemplaren van x Cupressocyparis leylandii staan op bovengenoemd landgoed en op het landgoed Haggerston Castle in Northumberland, een district tegen Schotland aan, waar de species respectievelijk ca. 21 m en 23 m hoog zijn; joppers dus. De 2/3-regel van JPM is ook niet van toepassing op Gymnospermae. Hoe hoog de bomen op soortniveau uiteindelijk worden weet niemand. Een wilde gok van uw schrijver, gebaseerd op de hoogte van de beide kruisouders, is ca. 35-40 m hoog. Het zijn snelgroeiende species met een smal-piramidale tot kegelvormige, dicht vertakte kroon, met deels horizontaal afstaande takken in het midden van de kroon, en richting de doorgaande, sterke en zeer rechte stam meer opgaande takstructuren. De top van de kroon is smal en kort toegepunt. De stamschors is in beginsel glad en lichtbruin tot roodbruin van kleur en licht geschubd. Op oudere leeftijd ontstaan overlangs smalle en loszittende baststroken. Het blad bestaat uit geschubde, groene twijgen en staat tussen beide ouders in. Dat zegt velen van u helaas niet veel. Zelfstudie is een schone zaak, dus bij dezen wordt u vriendelijk aangemoedigd dit fenomeen zelf eens te doorgronden. De schubben zijn grijsgroen tot diepgroen van kleur. De twijgen staan veelal rondom de twijgen, waardoor een vierkantig beeld ontstaat. De bloei is zoals gezegd eenslachtig, met weinig opvallende mannelijke en vrouwelijke 'bloempjes'. De vrucht is een rondachtig kegeltje van 12 tot 20 mm lang en breed, met vier tot zes gehoornde schubben, die eerst glanzend donkergroen en bij rijping lichtblauw en bewaasd zijn. De makker wordt veel als windhaag of erfafscheiding toegepast, groeit als een beer en moet als haagvorm minimaal twee keer per jaar geknipt worden Er zijn drie verschillende soorten van het geslacht en een veertigtal klonen die als cv bekend zijn. Het sortimentDat begint bij 'Atlas' en eindigt bij 'Yellow Dust'. Ze komen bij lange na niet allemaal langs, gewoon omdat de meeste niet of nauwelijks in cultuur zijn. Toch klimmen er een aantal het podium op, zoals u van uw schrijver gewend bent in alfabetische volgorde.
x Cupressocyparis leylandii 'Castlewellan Gold'Deze gelige variant van de Leylandii is in 1963 geselecteerd uit een groep zaailingen uit het park bij Castlewellan House in Noord-Ierland. Het zaad was gewonnen uit een gele variant van moeder Cupressus. De boom heeft een kegelvormige kroon; de jonge scheuten zijn goudgeel bij uitlopen en verkleuren daarna naar olijfgroen. Veel overige kenmerken als van de soort, maar naar verwachting kleiner van formaat dan de soort.Uw schrijver wijkt even van de volgorde af; u begrijpt zo wel waarom.
x Cupressocyparis leylandii 'Haggerston Grey'Dit is de bekendste van de zes Haggerston-types van Haggerston Nursery in Kingsland, boven Londen. Een makker die lijkt op de soort, maar met een meer open kroon en grijs-groen loof. Verder staan de twijgen in twee loodrechte vlakken op elkaar, dus meer overstaand, zoals bij Pseudotsuga.De makker wordt ook veel als windhaag rondom fruitteeltpercelen toegepast, groeit als een beer en moet als haagvorm minimaal twee keer per jaar geknipt worden. Door de wat meer open kroonstructuur komt er iets meer wind door de haag. x Cupressocyparis leylandii 'Golcona'Dit is een lichtgele mutant van de bovenstaande species, vandaar de alfabetische wisseling. Deze species heeft de structuur en groeiwijze van Haggerston Grey. De cv 'Harlekijn' heeft talrijke witte vlekken van 5 tot 8 cm op het groene loof.x Cupressocyparis leylandii 'Gold Rider'Een Nederlandse selectie uit 1975; is beperkt in cultuur. Een fraaie, echt gele species, die kleiner blijft dan de soort. De kroonvorm is smal piramidaal tot kegelvormig. Een aanrader!
x Cupressocyparis leylandii 'Leighton Green'Een oude selectie uit 1911 uit hetzelfde park als de stamvader op het landgoed Leighton Hall in Wales. Deze makker heeft een zeer dichte kroonvorm met meer platte scheuten en is heldergroen van kleur. De kroonvorm is breed zuilvormig en dat blijft bij het klimmen der jaren vrijwel constant. De species wordt een meter of 18-20 hoog, maar dat is tot 2019. De groei zit er dus nog in en waar het stopt ...
x Cupressocyparis leylandii 'Naylor's Blue'Deze species is vernoemd naar de neef van de bankier Leyland, captain J.M. Naylor, die hem zoals gezegd van zijn oom kreeg, het botanische werk voortzette en de species in cultuur bracht. De blauw-grijze species kwam voort uit stek van een in 1954 omgewaaide species in het park. De boom heeft donker blauwgrijs zacht loof, met een soort driedimensionale scheuten aan de twijgen. Het is een wat ruigere en kleurige variant van de stamvader. De boom is moeilijk te vermeerderen.x Cupressocyparis leylandii 'Silver Dust'Een mooie Engelse selectie, waarvan de selecteur onbekend is. Het is een zeer snel groeiende species met een vrij open kroon. De hoogste makker, bijna 17 m hoog, staat in het park van Sissinghurst Castle bij Cranbrook onder Londen.Het blauwgroene tot diep donkergroene loof vertoont witte twijgvariaties, die standvastig zijn en dus niet verdwijnen. Het geeft deze wat meer gesloten kroonvorm een fraai karakter. De boom is zeer beperkt in cultuur, helaas. x Cupressocyparis leylandii 'Sirebo 'Deze Nederlandse species uit 1982 heeft witbont gespikkeld loof en verder vrijwel gelijke afmetingen en morfologische kenmerken als de soort. De naam is een samentrekking van 'stichting Promotie Sierteelt Regio Boskoop'.
x Cupressocyparis notabilisDit is een andere bastaard die voortkomt uit een kruising tussen Chamaecyparis nootkatensis x Cupressus arizonica. Een andere moeder, dus. Deze selectie uit 1956 is ook weer ontstaan op hetzelfde park van Leighton Hall. Het is een species met een meer open kegelvormige kroon met fraaie purper-grijze, afbladderende schors en paarsrode scheuten van mama Cupressus.De boom wordt niet zo groot als zijn bastaardbroertje, tot een meter of 10 hoog, en vraagt een wat beschutte standplaats in de jeugdfase. Er bestaan meerdere cv's van deze hybride, waarvan er een op het podium komt.
x Cupressocyparis notabilis 'Martha'Een selectie van de soort uit het J.C. Raulston Arboretum van North Carolina State University in Raleigh. De sectie stamt uit 1987 en kenmerkt zich met name door de enigszins afhangende twijgen en het blauwig groengrijze loof. De boom groeit als de soort, met dezelfde vormen en maten. De species is vernoemd naar de vrouw van George Washington, de eerste president van de VS.
x Cupressocyparis ovensiiEen Amerikaanse hybride die in 1961 is geselecteerd door boomkweker H. Ovens. De kruisouders zijn in dit geval (moeder) Cupressus lusistanica x (vader) Chamaecyparis nootkatensis. Het is een grote en hoge species, met een breed piramidale kroon met een vrij losse habitus. De wijd afstaande takken met aan de uiteinden afhangende twijgen lijken sterk op papa Chamaecyparis nootkatensis. Het loof is diepgroen van kleur, het meest donkergroen van het geslacht.AfsluitendHet geslacht x Cupressocyparis is een heel bijzonder wintergroen geslacht, dat veel meer toegepast kan worden dan op dit moment het geval is, zowel in openbare als private ruimten. Het geslacht, met name het aantal cv's, is veel groter dan in dit deel van het feuilleton beschreven staat. Het is niet anders. De makkers groeien allemaal als een beer en laten zich als solitair en als haagvormer gebruiken. Ze laten zich heel gemakkelijk vormen tot een hoogstam, waardoor gebruik als straat- en laanboom ook zeker tot de mogelijkheden behoort. In Lemmer staat zo'n exemplaar in de verharding. Dat is al een monumentale boom, met een hoogte van ruim 16 m en een stamomtrek van ruim 3,50 meter, een monumentale rakker dus. Veel boombeheerders weten niet wat ze missen, totdat ze zich in het geslacht verdiepen en de bijzondere verschillen van de soorten eens bestuderen. Wel spreekt uw schrijver de verwachting uit dat u, waarde lezers, eens wat meer aandacht schenkt aan dit bijzondere geslacht, om het vervolgens te gebruiken en de omgeving ermee te verrijken!Groet J.P
Tip de redactie |
|